Green Island Blog

zondag 7 december 2014

De Verdwaalden (2)


Vervolg op deel 1
Ik sta in de ruimte boven de half vergane opslagtank. Het totaal verrotte dak houdt de regen niet meer buiten en een gestage stroom regendruppels valt op de metalen kop van een van de kleinere opslagtanks. Tik, tik, tik. You’re all alone, gelukkig.
Ik ben blij dat ik er achter ben wat het geluid veroorzaakte. Het is niet denkbeeldig dat deze fabriek nog door mensen gebruikt wordt als bescherming tegen regen en kou. Corfu biedt onderdak aan veel illegalen zoals Pakistani, Afghanen, Nigerianen, Albanezen en nog een handjevol nationaliteiten en veel van deze mensen hebben geen geld voor onderdak.
Direct valt mijn oog op een spijkerbroek die over een als wasrek dienende reling hangt. Zie je wel?
Ik neem de omgeving in mij op en zie nog veel meer sporen van 'bewoning'. Bergen lege conservenblikjes, een beschimmeld matras, een zonnebed, een plastic kuipstoeltje met drie poten. En huisvuil, heel veel huisvuil. Lege flessen, plastic zakken met afval, verpakkingen, blikjes, het lijkt wel op het slagveld na een feestje bij een rockster. Met dat in gedachten hoop ik niet dat ik een lijk tussen de puinhopen vind.
Hm, de vorige bewoners hadden toch ook enige luxe, want in de bende vind ik een magnetron waarvan de isolatie naar buiten gulpt, een koelkast en een beeldbuis. Zelfs een broodrooster ontbreekt niet. Dat zal toch behelpen geweest zijn, zo zonder elektriciteit.
Hoe hebben die mensen hier geleefd? OK, aan ruimte geen gebrek, ieder kon zijn eigen slaapvertrek uitkiezen, allemaal met voldoende hoeken die je als toilet kan gebruiken. Maar stromend water heb je alleen in de winter, als het langs de muren loopt. Wekelijks even lekker in bad zit er dus niet in. Laat staan je kleren wassen. ’s Zomers valt dat nog wel mee aan de oostkust van Corfu, met de Ionische Zee op loopafstand en elke dag zon om je kleren te drogen. Maar in de winter? Brrr.
En de nachten, hoe kom je die door? Met alle geluiden, de stank, de verrotting, het gevaar, het vuil, de uitzichtloosheid van de situatie. Loerende ratten die je met hun vurige oogjes aankijken, het gekoer van de duiven. Wakker geschreeuwd worden door een van je lotgenoten die gillend ontwaakt uit een boze droom, terwijl je aan je eigen nachtmerries al meer dan genoeg hebt.
Nee, dit is geen vakantieoord zoals ik die ken op Corfu.
De muren die nog overeind staan, zijn vol gekalkt met kunstig aangebrachte graffiti en oosterse tekens. Ik vind een Engelse zin: Never give up. Nou, dat is een goed advies, maar gemakkelijker gezegd dan gedaan in hun hopeloze situatie.
Hele verhalen zijn er in kriebeltekens te lezen, al valt het voor een westerling niet mee er chocola van te maken. Waar zal het over gaan? Het zijn vast geen vrolijke verslagen over reisjes naar het strand, een bezoek aan Corfu Stad of het exuberante uitgaansleven van Dassia of Ipsos. Wellicht geeft de schrijver uiting aan zijn grote verdriet, bittere spijt of doffe wanhoop. Hoe hij zijn familie mist, of zijn kinderen. Misschien gaat het wel over het meisje dat hij achterliet met de belofte dat hij het zou gaan maken in het nieuwe land. Dat hij haar dan over zou laten komen om samen een nieuw bestaan op te bouwen. Maar dat liep anders.
Onder een van de muurschriften is een naam te lezen: Hossein Mahmood. Misschien zijn we elkaar wel eens tegen gekomen in de stad, terwijl ik op een terrasje achter een ouzo en een bordje mèzes zat, terwijl hij op zoek was naar ander geluk.
In het midden van de ruimte staat tussen de troep een oude stoel. In gedachten zie ik de muurschrijver zitten. Met een beetje mazzel vallen zonnestralen door het bouwvallige dak op zijn gezicht. Mijmerend over het land waar hij is geboren, de mensen die hij achterliet, de dromen die hij had van vrijheid, veiligheid, vriendschap, vrede.  Waar ben je nu Mahmood? Heb je het niet opgegeven? Ik wens je het allerbeste.

Eenmaal in de vrije buitenlucht slaak ik een zucht van verlichting. Enerzijds omdat ik op eigen kracht, zonder ongelukken dus, de ruïne achter me gelaten heb. Anderzijds omdat ik weg ben uit die naargeestige en deprimerende omgeving. Een mens leert zijn zegeningen wel tellen op deze manier. De regen is voorbij en de aangename warmte van het zonlicht op mijn gezicht werkt stimulerend op mijn gevoel van vrijheid en blijheid. Het leven is waard om geleefd te worden!
Ik vier dat heuglijke feit bij Mèzepoleio The Three Pigs met een koel glas water, een dubbele ouzo en een heerlijk sappige saganaki.

De Verdwaalden (1)


Mirjam heeft een workshop Tango in Mantouki, de oude wijk aan de haven van Corfu, en dus besluit ik haar daar af te zetten en zelf te gaan fotograferen. Het is een prachtige oude buurt, met leuke smalle straatjes en steegjes. De buurt is nog niet opgeofferd aan de grillen en nukken van de rijke toerist, dus vind je er nog heel oorspronkelijke restaurantjes, oude huizen en dito bewoners, kleine winkeltjes en ... De Verlaten Fabriek!
Wat moet je daar nu mee, vraagt menigeen zich af. Nou, allereerst gaat in deze fabriek zich een scene afspelen uit mijn nog te voltooien misdaadroman. Dus ga ik er een aantal foto’s maken om op een later tijdstip indrukken te verwerken en de sfeer opnieuw te snuiven.
Maar je kunt op zulke locaties ook schitterende juweeltjes fotograferen!

Ik parkeer de auto op enige afstand van het doel van mijn tocht, om alvast een paar plaatjes van de sfeervolle omgeving te maken. Van verre zie ik al de fabrieksschoorsteen trots boven alles en iedereen uit prijken. Als een opgeheven wijsvinger lijkt de kolos duidelijk te willen maken dat het nog niet gedaan is met de fabriek. Maar dat is een kwestie van tijd, bedenk ik, terwijl ik het terrein van een afstandje fotografeer. Ook dit snoeioude gebouw, historisch of niet, zal eens moeten wijken. Is het niet door de tand des tijds dan wel door de sloophamer. Al kan dat een hele tijd duren op Corfu.
Net als ik over een omgevallen deur naar binnen ben geklauterd, realiseer ik mij dat ik mijn mobiel ben vergeten. Omdat ik hier al eens eerder geweest ben, en dus weet wat voor valkuilen en obstakels op mijn pad kunnen komen, besluit ik het ding toch maar te gaan halen. Je koopt er niets voor als een trap of luik onder je gewicht bezwijkt en je met twee gebroken benen of een verschoven ruggenwervel op een berg vuil ligt en denkt: had ik maar....

Met een vertraging van een kwartier betreed ik nogmaals het voormalige centrum van nijverheid. De grond is bezaaid met puin, omgevallen vaten, verrotte binten, stukken metaal en huisvuil. Vanuit roestige opslagreservoirs en verweerde kasten krioelen slangen en pijpen de lucht in. Onder het deels ingestorte plafond komen enkele verweerde pijpen samen, andere vervolgen hun weg alleen. De verroeste plafondbinten worden op enkele plaatsen aan het zicht onttrokken door neerhangende slierten van isolatiemateriaal in verregaande staat van ontbinding. Het is al met al een angstaanjagend tafereel.  De puinhoop is overweldigend, de stilte oorverdovend. Zelfs de altijd bedrijvige haven lijkt geen geluid meer te produceren.
Door een lage deuropening verlaat ik het voorportaal en vraag me af of ik hier weer terug zal keren. De bedompte ruimte die ik binnen ga, is desolaat, smerig, griezelig zelfs. Vijandig ook, met een monsterlijke, volledig verweerde opslagtank waaruit enkele pijpen als goorbruine knekels steken. Een stroom zwarte drab bedekt een gedeelte van de tankwand, als opgedroogd bloed uit een wond. Uit de onderkant van de tank steken wat draden, bouten en buizen, als ingewanden uit een gruwelijke buikwond.
De hele ruimte wordt her en der doorkruist door zware steunbalken die lang geleden met donderend geraas naar beneden zijn gevallen, alles op hun weg naar de hel meedogenloos meesleurend in hun doodstrijd. De vloer is bedekt met een dikke laag bagger, duivenstront en vuil van allerlei aard. Zo dik is de bodembedekking dat er niet op te lopen is. Tussen alle afval ligt het aangevreten lijk van een grote vogel.
Uiterst voorzichtig beklim ik een gammele zwaar verroeste trap zonder leuningen. Het bevalt mij niets, veel van de treden zijn ernstig doorgebogen en verrot. The song’s over als er een afbreekt en je enkele meters naar beneden flikkert, met je nieuwe camera in de hand.
Maar ik bereik veilig de eerste etage en heb een mooi uitzicht over de grote fabriekshal. Van bovenaf is het of een reusachtige hand het hele zaakje ondersteboven gekeerd heeft. Het lijkt of er een bom is ontploft. En zijn verwoesting was groot, mijmer ik.
Te midden van de rotzooi staat een soort van kantoortje met ramen aan drie zijden nog fier overeind. Ik stel me voor dat hier de chef werkplaats zat en zo mooi zijn personeel aan alle kanten in de gaten kon houden. Voldeed iemand in zijn optiek niet helemaal dan riep hij hem bij zich om hem vermanend toe te spreken. Ik hoor zijn stem door de hal galmen en zie een medewerker met gebogen hoofd richting het heilige der heilige  lopen, onzeker over zijn lot. Maar dat is lang geleden, de verschillen tussen toenmalige baas en werknemer zijn decennia geleden al uitgewist door de dood.
Een volgend trapje, deze keer met een wankele leuning, is mijn deel. Ik kom in een kleine maar prettig verlichte ruimte terecht. Dat wil zeggen, een groot gedeelte van een buitenmuur is verdwenen en het daglicht krijgt alle kans. Het biedt mooi uitzicht op het ingestorte dak van het naastgelegen lagere gebouw. Het dak doet denken aan een biezen mat met een reusachtig gat er in. Her en der steken dakspanten en platen fineer alle kanten uit. Wat een ravage.
Ik heb weinig trek om via dezelfde trap weer naar beneden te gaan en hoop in de volgende ruimte een betere trap te vinden. Mijn wens wordt vervuld, alleen gaat de trap niet naar beneden, maar naar een nog hoger gelegen plateau en een deur. De sterk vervuilde ruitjes laten met enige tegenzin een straaltje  daglicht door. Hm, dat zou best wel eens een mooi uitzicht kunnen betekenen.
Een overhellende bint maakt dat ik halsbrekende toeren moet uithalen om het trappetje te beklimmen.
Wanneer ik mijn voet op de volgende trede zet, hoor ik ineens een geluid. Iets viel om of ergens vanaf. Ben ik niet alleen? Doodstil blijf ik staan en geef mijn oren de kost, ondertussen de ruimte afspiedend. Niets. Misschien was het een rat of een dakhaas. Wacht, het zal een duif geweest zijn! Alle ruimtes die ik tot nu toe bezocht heb, zijn overvloedig voorzien van duivenkak. Om mijn laatste twijfel weg te nemen, vliegt onder de trap plotseling een duif op. Mijn hart mist een slag, maar gerustgesteld vervolg ik stapje voor stapje mijn weg naar boven.
Eindelijk bereik ik het half vergane plateau. Daar wacht mij een flinke hoop stront. Dat kan nooit van een duif geweest zijn, realiseer ik mij. Dit moet uit een mens gekomen zijn! Vreemde plaats om eens lekker op je gemak te gaan zitten kakken, maar ieder zijn meug. De drol ziet er vrij vers uit, zo lijkt het. Er zit tenminste nog geen haar op. Blijkbaar is hier onlangs nog iemand anders dan mijn persoontje geweest, die schijten op niveau naar een nieuw level getild heeft.
Ik kijk door een kapot ruitje naar buiten. Het uitzicht is toch niet zo spectaculair als ik gehoopt had. Komt bij dat het net begonnen is met regenen, dus niet interessant om te kieken. Net wil ik me omdraaien als ik een tik hoor. Een tik? Ik hoor tikken! Het lijkt net of een of andere zenuwlijder de maat tikt. Tik, tik, tik, tik, heel regelmatig.
Eerst maar eens een niveau dalen, dat ik weer vaste grond onder mijn voeten heb. Het metalen plateau heeft zijn beste tijd gehad en samen met die hoop stront oefent mijn gewicht er een flinke druk op uit.
Veilig bereik ik de voet van de trap. Het tikken gaat ondertussen onverminderd door, zij het dat er soms een tok tussendoor klinkt. Tik, tik, tik, tok, tik, tik, tik, tok. Zal het een zwerver met een houten poot en een wandelstok zijn? Ik wil er toch het mijne van weten en ga op het geluid af. Dan zie ik een ruimte die ik nog niet eerder ontdekt had. Het getik lijkt daar vandaan te komen, want neemt in volume toe. God zegene de greep en ik treed binnen. Mijn voeten zinken weg in de zompige ondergrond en maken een soppend geluid. Het duurt even voor mijn ogen gewend zijn aan het duister. Dan zie ik de veroorzaker van het geluid....
Lees in deel 2 hoe het afliep

vrijdag 5 september 2014

Agiotfest '14

Een impressie van Agiotfest '14

Plaats van handeling: Agios Ioannis - Corfu Griekenland
 

 

zondag 24 augustus 2014

Feesten, altijd maar feesten

‘Als jullie zin hebben in een overheerlijke lunch, dan moet je eens naar Spiros en Voula in Strongili gaan’, mailde Babs, voor wie wij op de kippen passen. Nou, dat hoef je tegen ons maar een keer te zeggen.
De volgende dag besluiten wij het waarheidsgehalte van Babs’ bewering te testen en rijden via de lange slingerweg naar Strongili. Het plaatsje ligt ruim 200 meter lager dan de plek waar we verblijven, dus we leggen de afstand in recordsnelheid af.
Wanneer we het dorpje binnen rijden, is het uitermate rustig in de zonnige hoofdstraat. In de zinderende hitte rijden een paar jongetjes rondjes op hun fietsen. Een snoeioud scootertje met daarop een nog oudere Griek tuft op zijn gemak voorbij en een luie hond zoekt een schaduwrijk plekje om eens lekker aan zijn ballen te krabben. Verder niets.
Domme toeristen als wij zijn, houden wij er nog steeds geen rekening mee dat veel Grieken later op de middag altijd een uiltje knappen. Dan kan het dus zomaar gebeuren dat je bij een restaurant voor een gesloten deur staat. Zo niet bij Spiros Taverna. Een knaap van een jaar of 14 zit op het door druivenranken overgroeide terras en speelt wat op een gitaar. Een iets ouder meisje zingt erbij en twee jonge knulletjes zijn aandachtig toeschouwer van het rustieke tafereeltje. Bij onze entree kijkt het kwartet op van hun spel en de gitarist begroet ons. Ik vraag hem of de taverna gesloten is.
Nee nee, haast hij zich te zeggen, ik neem even waar. Mijn ouders zijn even weg, maar die kunnen hier zo zijn.
Wij vragen of we wat kunnen eten. Maar natuurlijk! Gaat u zitten, wat wilt u drinken? Dat laten wij ons geen twee keer zeggen op deze warme middag.
Als hij onze drankjes serveert, vragen wij of het niet teveel moeite is om de vuren op te stoken. Nee hoor, helemaal niet. Hij heeft zijn vader inmiddels aan de telefoon gehad en die heeft moeders het bed uit geschopt en onverwijld onze kant op gestuurd. Ah, nou, dan moet het maar, al voelen wij ons een beetje schuldig.
Wij genieten van onze gekoelde drankjes en de rust van een klein dorpje ergens midden op Corfu. De jongelui hebben hun muzikale bezigheden weer opgepakt en de kinderen fietsen onvermoeibaar hun rondjes. Een stokoud besje met kromme beentjes en beladen met een bos kreupelhout strompelt moeizaam op haar stok steunend voorbij. Na een minuut of tien komt vanuit het restaurant een vriendelijk uitziende blonde dame naar ons tafeltje en vraagt wat wij willen eten. Navraag leert dat dit Voula is.
Wij laten ons voorlichten en bestellen beiden een hoofdgerecht. Voula beveelt ook enkele voorgerechten aan en wij laten ons verrassen.
Terwijl de kokkin zich terugtrekt in haar domein, bespreken wij de verschillen qua alcoholbeleving in Nederland en Corfu. Daar mag je pas alcohol kopen als je 18 bent, hier wordt het geserveerd, en misschien wel gebrouwen, door een 14-jarige.
Wij worden in onze mijmeringen onderbroken doordat een man met een doorleefd gezicht zich aan ons tafeltje voegt. Hij stelt zich voor als Spiros, eigenaar van de taverna en echtgenoot van de kokkin. Ah, we hebben over je gehoord, zeggen wij. Nou dat kwam goed uit, hij ook over ons. ‘You are from Holland, eh? Alles heerlijk, alles lekker.’ Karel en Babs hebben ons hier dus ook al geïntroduceerd.
Als we ons even later tegoed doen aan de vele lekkernijen die geserveerd werden, Babs heeft niet gejokt, komt Spiros een praatje maken. We bespreken de muzikale kwaliteiten van zijn zoon Alex, de 14-jarige jongen die ons zo vriendelijk ontving. Spiros denkt dat hij het ver kan schoppen. Op gitaar komt hij al heel aardig uit de voeten, maar zijn zangtalenten zijn helemaal onovertroffen. Hij vertelt dat de jongen momenteel aan het oefenen is voor komende zondag.
Ah?, vragen wij gezamenlijk. Ja, volgende week is weer het jaarlijkse zang- en dansfeest van Strongili, legt hij uit, en Alex moet dan een van de solopartijen zingen. Deze zondag is de generale repetitie. Als wij zin hebben om te komen dan zijn we bij deze van harte uitgenodigd.
Wij beloven plechtig te komen.
Als wij die zondagavond het gezellige dorpsplein van Strongili betreden, is het al bommetje vol. Kinderen hollen achter elkaar aan, de wat oudere jeugd klit bij elkaar, terwijl de volwassenen enorme rookwolken produceren met het grillen van souvlaki’s en bifteki’s. De drankstand voorziet gretige Grieken van bier, wijn en andere spiritualiën.
Wij laten ons de souvlaki met brood goed smaken en genieten ondertussen van de drukte om ons heen. Wij blijven ons verbazen over de bereidwilligheid van de Grieken om feesten te bezoeken. Geen gelegenheid wordt onbenut gelaten om massaal het feestterrein te bezetten, al is het maar een generale repetitie.
Geheel tegen de gewoonte in begint het spektakel redelijk op tijd. Wij zien een vrij groot koor, waarvan alle leden netjes in hetzelfde tuniek gehesen zijn. De bevlogen dirigent vormt in zijn jeans en houthakkershemd een sterk contrast met zijn koorleden. Zijn frivole kledingkeuze heeft echter geen negatieve invloed op zijn presteren want hij weet jong en oud tot grote prestaties te leiden. Spiros’ zoon imponeert inderdaad met een volle en vaste stem. Die komt er wel.
Na het zangfestijn begeven wij ons snel naar Spiros’ Taverna. Daar staat hij ons al glunderend op te wachten. Heb ik het niet gezegd?, spreken zijn ogen. Het eerste rondje drank is voor zijn rekening.
Tegen de tijd dat onze tafel is volgezet met een keur aan saganaki, salade, tzatziki, brood en andere voorgerechten, is het restaurant afgeladen. Als mieren lopen de gasten langs, door en over de tafeltjes heen om de voorstelling of de laatste nieuwtjes te bespreken. Sommigen nemen niet eens de moeite om op te staan en voeren een geanimeerd gesprek met hun vrienden aan de andere kant van de gelagkamer. Het is een herrie als het laatste oordeel, zoals het hoort volgens de Grieken. Een stil restaurant is een leeg restaurant.
Plotseling klinkt boven het rumoer uit het getokkel van een gitaar. Ik kijk om en zie de jonge Alex, gewapend met zijn instrument, aan een tafel zitten, samen met enkele collega koorleden. Ze beginnen te zingen, begeleid door Alex. Voordat het eerste couplet gespeeld is, is het hele restaurant uitgebarsten in zang. Alle aanwezigen kennen de teksten blijkbaar, want niemand laat zich onbetuigd in het meezingen.
Als het eerste liedje is afgelopen, staat een paar tafels verder een man op die ik aan zijn overhemd herken als de dirigent. Met het glas in de hand bestelt hij een nieuw liedje bij Alex, die gelijk de eerste akkoorden aanslaat. Direct valt het hele restaurant hem bij, begeleid door de zwierige armbewegingen van de dirigent. Het gevoel van eenheid wordt prachtig gesymboliseerd door de massale samenzang. Fantastisch, wat een sfeer!
Op zulke momenten wens ik heviger dan ooit dat ik Grieks kan spreken. Ik zou zo graag mee willen zingen, maar op een verloren ‘Agapi Mou’ en ‘Kerkyra, Kerkyra’ na is er voor ons geen eer te behalen. Een van de aanwezigen, die in de gaten heeft dat ik best wel wil, mimet de gezongen tekst met groteske bewegingen van zijn mond. Ik knik hem dankbaar toe en roep een paar keer ‘Hoppa!’, maar ondanks zijn hulp kan mijn bijdrage aan het liedje hooguit gekwalificeerd worden als een storend element. Bij het volgende liedje probeert de vriendelijke man het nog een keer, maar als hij mijn radeloze blik en werkeloze mond ziet, geeft hij het op en neemt weer uit volle borst deel aan het gezang.
Hij kan natuurlijk niet weten dat ik in een restaurant alleen maar een tafel voor twee kan bestellen en daarna ook nog in het Grieks de rekening vragen.

vrijdag 22 augustus 2014

Ik feest dus ik besta

De Grieken houden van feesten, zoveel is ons wel duidelijk geworden in de jaren dat wij op Corfu wonen. Zo erg houden ze van feesten, dat ze weinig of geen aanleiding nodig hebben om een feest te initiëren. Wat doe je dus als er een feest aan zit te komen? Dan geef je van te voren een feest!
Dit merkwaardige verschijnsel maakten wij tweemaal mee tijdens onze werkvakantie in Agii Deka.
Tijdens een lekkere maaltijd in ons vakantiedorp, liet Areti, eigenaresse en tevens naamgever van de taverna, terloops vallen dat er op vrijdag een groot feest gegeven zou worden.
Ah, vroegen wij, Panigyri (dorpsfeest)?
Nee, het was eigenlijk ter gelegenheid van de generale repetitie voor het jaarlijkse dansfeest.
Huh?, zeiden wij in koor.
Ja, zo doen wij dat hier, antwoordde ze. En als we wilden komen dan moesten we wel een tafel bespreken, riep ze terwijl ze zich weer terug spoedde naar haar potten en pannen. Nou, dat hebben we dan gelijk maar gedaan.
Als wij om negen uur in de avond samen met twee vrienden arriveren, zijn we de enigen die een tafel bezetten bij Areti. We blijven natuurlijk toeristen. Wij maken ons echter geen zorgen, de vijfkoppige bediening geeft aan dat het druk gaat worden. Het geeft ons de gelegenheid om alvast een drankje te nemen en de sfeer te proeven.
Na tienen beginnen de eerste Grieken binnen te druppelen en wij besluiten alvast maar te bestellen. Alle tafels om ons heen zijn besproken, dus we kunnen de grote drukte maar beter voor zijn.
Ik bestel nog een tsipouro, een pittig Grieks drankje (te vergelijken met Italiaanse Grappa en Turkse Raki). Qua smaak lijkt het nog wel het meest op een mengsel van benzine en afbijtmiddel. Het verschil is alleen dat tsipouro bij inname minder dodelijk is.
Small or big?, vraagt de leuke serveerster. De avond is nog jong en de sfeer zit er al lekker in, dus ik ga voor een grote. Zet ze even later een kwart liter van dit guitige goedje (40 procent) bij me op tafel! Ik zit de rest van de avond geramd.
Terwijl wij ons tegoed doen aan een bijzonder uitgebreide maaltijd, raken alle tafels om ons heen en op het terras aan de straatzijde bezet. Vrienden, families en buren begroeten elkaar hartelijk, zoenen elkaar op beide wangen en starten geanimeerde gesprekken. De in groten getale meegebrachte kinderen rennen door, langs en over de tafels. Het volume van de muziek wordt een aantal decibellen opgeschroefd om boven het kabaal uit te komen. Ondertussen is er van enige dansactiviteit nog niets te bespeuren, te druk als iedereen nog bezig is enorme hoeveelheden vlees te verorberen en wijn en bier achterover te slaan. De serveersters kunnen de hoeveelheden eten en drinken maar nauwelijks aanslepen.
Wanneer ik het laatste beetje tsipouro in schenk, de volgende dag is reeds begonnen, worden er op alle tafels stapels met gipsen borden neergezet. Dat is het teken dat er gedanst kan worden. Gelijk verschijnen de eerste dansers op het wegdek. Wegdek? Yep, de hoofdstraat van Agii Deka wordt voor deze gelegenheid gewoon gebombardeerd tot dansvloer.
En het verkeer dan, wordt dat omgeleid, hoor ik vragen. Nope, dat komt aan rijden, ziet dat het even niet kan en wacht gewoon netjes tot er een gaatje ontstaat. Heerlijk, zo relaxt als men hier met elkaar omgaat.
De geluidsman perst intussen de volumeknop tot het uiterste en binnen de kortste keren is de doorgaande weg van Agii Deka opgeëist door een dansende massa. Ik verwacht elk moment dat de arme speakers ontploffen en hun tweeters en woofers met veel kabaal over de verbaasde aanwezigen zullen uitbraken. Schetterend en krakend worden de bekende Griekse volksliedjes de ether in geslingerd. Oud en jong danst vrolijk de sirtaki met elkaar, terwijl de toeschouwers borden te pletter smijten op straat of handenklappend een kring vormen om de dansende massa. In een oogwenk is het asfalt bedekt met een zee van scherven. Tot mijn verbazing dansen sommigen op blote voeten, maar het lijkt ze niet te deren.
Van enige oefening of programma is volgens mij geen sprake. Ik herken tenminste niets dat aan een generale repetitie doet denken. Het is een en al spontane actie, zonder regie, choreografie en leiding. Iedereen doet maar wat en zelfs ik ontkom niet aan de bedrijvigheid, als ik door de oude baas van de taverna bij de hand gepakt word en hij mij de eerste beginselen van de sirtaki probeert bij te brengen. Gelukkig heeft hij na enkele passen in de gaten dat ik geen enkel talent heb en laat hij mij weer vrij.
In de woeste zee van dansende lijven onderscheiden de serveersters zich door hun rode werkshirt. Ze laten hun werkzaamheden voor wat het is en dansen vrolijk mee. Niemand die zich er druk om maakt. Geen gast doet zijn beklag dat er zo nu en dan even niet bediend wordt. En de baas, vindt zij het goed dat haar personeel de kantjes er vanaf danst? Vermoedelijk wel, want ook zij bevindt zich in de swingende massa en danst of haar leven er vanaf hangt.
De dag is alweer anderhalf uur oud als ik de rekening ga vragen. Areti staat inmiddels weer met beide benen in haar restaurant, maar het beste lijkt er van af te zijn. Lijkbleek en met ogen hol van de slaap ziet ze er uit als een geest met slaapproblemen. Zweet stroomt tappelings langs haar gezicht terwijl ze vergeefs probeert haar paardenstaart te fatsoeneren.  Het zou mij niet verbazen als ze op instorten staat. Ze runt het restaurant grotendeels in haar eentje, dus op een dag als deze moet je niet gek opkijken als ze vierentwintig uur aan een stuk door druk in touw zijn.
Ze lijkt niet helemaal te begrijpen wat ik wil en dus herhaal ik mijn vraag. Langzaam wordt haar duidelijk wat ik wil. Maar je mag nog niet weg!, roept ze, geschrokken mijn arm vast grijpend alsof ik mijn laatste gang naar het executiepeloton moet maken. Het wordt nu pas gezellig!
Even twijfel ik, maar de gedachte dat ik over een paar uurtjes een afspraak heb, doet me volharden in mijn besluit. Hoofdschuddend hoort ze mijn resolute verzoek aan. Nou, vooruit dan maar, roept ze. Hier heb je nog een tsipouro, ga nog even zitten, dan komt de rekening zo.
Inderdaad wordt de rekening binnen een kwartier gebracht door een van de serveersters. Ze heeft een gelukzalige blik in haar ogen, alsof ze zojuist een huwelijksaanzoek van haar vriendje kreeg. Wij verbazen ons ondertussen over het bedrag dat onder aan de streep staat, iets meer dan vijftig euro. Daar zit je dan met zijn vieren een avond voor te schranzen en te peren!
Wij nemen afscheid van onze vrienden, die nog even willen blijven. We kijken om ons heen in een poging Areti nog even te bedanken voor de geweldige avond, maar we zien haar nergens. Hm, misschien is ze ingestort en naar bed gedragen. Langzaam wringen wij ons door de bruisende massa, die onvermoeibaar blijft dansen, klappen en zingen.
Als wij ons bijna aan de feestgangers ontworsteld hebben, zien wij nog net vanuit een ooghoek hoe Areti zich met hernieuwde energie in de deinende mensenmassa stort.

vrijdag 15 augustus 2014

The sound of silence

15 Augustus: Maria Hemelvaart. Een van de pakbeet tachtig belangrijkste feestdagen op Corfu. Het openbare leven op het eiland ligt dan stil, feestvierders als de Corfioten zijn en waarschijnlijk altijd zullen blijven.
Dat is te merken als ik 's ochtends vroeg de deur uit ga voor een pittige wandeling. Geen kraaiende hanen, knetterende brommers, spelende jeugd, blaffende honden, claxonnerende bouwvakkers en andere geluiden die zo kenmerkend zijn voor een doorsnee werkdag op Corfu.
Niet dat wij momenteel veel merken van alle leven. Wij zijn namelijk weer neergestreken in Agii Deka om nogmaals op de kippen van Babs en Karel te passen. Dat is onze favoriete bezigheid. Dat wij daarbij in hun prettige vakantievilla moeten verblijven om onze taak serieus te behartigen, nemen wij voor lief.

Kom je, baas?
Als ik koers zet richting de Golfbal (een reusachtige zender/ontvanger) bovenop de 'Tweede Pantokrator', zoals de berg door de eilandbewoners genoemd wordt, is het nog stiller dan normaal in dit gedeelte van Corfu. Ik noem het de 'razende stilte'. Het enige geluid dat ik zo nu en dan hoor, is mijn raspende ademhaling als ik een steil stuk weg beklim, verder niets.
Het is onwerkelijk. De vogels zingen niet, de honden laten zich niet horen, insecten gaan in stilte voorbij, kerkklokken zwijgen in alle toonaarden. Ik kan het gras horen groeien. Er is blijkbaar nog geen verkeer op de weg, het is doodstil. Wacht, daar komt ineens een Griek op een bromfiets de berg af, mij tegemoet. Uit piëteit voor de serene stilte heeft hij zijn motor uitgeschakeld, al kan het ook uit economisch oogpunt zijn.
Na enkele kilometers klimmen over de ruwe betonweg - ik ben inmiddels zo´n honderd meter gestegen - zie ik plotseling een kronkelend bergpad zich afscheiden van de weg. Dat is mij meestal te machtig en ook deze keer verlaat ik de gebaande paden. Wat zal ik tegenkomen? Een in verval geraakt klooster, een verlaten fabriekje, een afgelegen ruïne of iets anders mysterieus en uit de tijd?
Het pad waarop ik mij begeef, is niet bepaald geplaveid. Het is bezaaid met kiezels en keien en is hier en daar overwoekerd door onkruid en struikgewas. Naarmate ik vorder, wordt de natuur vijandiger. Stekels zijn inmiddels formaat tandenstoker en scherpe dorens trekken mij regelmatig aan mijn shirt. De desolaatheid van de omgeving wordt versterkt door de aanwezigheid van een grote groep mieren, druk doende een ongeïdentificeerd zeer harig kadaver te ontmantelen.
Ondanks dat ik inmiddels op bijna 400 meter hoogte ben, staat er geen zuchtje wind. Mede daardoor is de stilte nog steeds oorverdovend. Daarbij ben ik het enige menselijke wezen in de wijde omtrek. En dan komt een mens wel eens op diepere gedachten dan de dagelijkse dingen.
Ik denk aan mijn oudste zus Bep, die helaas niet meer leeft. Deze wandeling had ze fantastisch gevonden. Natuurmens als ze was, had ze ongetwijfeld eetbare vruchten gevonden, een prachtig gevormde steen opgeraapt of een heel bijzonder plantje of mosje ontdekt. Ik zie haar voor me, gehurkt zittend met in de ene hand een paar bloemetjes, de ander reikend naar nieuwe schatten. Ze wilde ons nog zo graag een keer bezoeken toen wij net op Corfu woonden. Jammer genoeg liet haar gezondheid dat niet meer toe en is ze overleden toen wij hier net een half jaar woonden. Ze werd maar 66.
Ano Garouna
Ook komen allerlei gedachten bij mij boven als ik naar het dorpje kijk dat heel in de verte tegen een bergwand is aangeplakt (ik vermoed dat het Ano Garouna is). Hoe zal zo'n samenleving zijn ontstaan? Ooit moet daar iemand na omzwervingen op het eiland zijn neergestreken en daar de eerste paal in de grond hebben gehamerd om een bestaan op te bouwen voor zichzelf en zijn gezin. Een volgende moet gezien hebben dat hij het goed deed en eigende zich een belendend perceel grond toe en dat ging maar zo door.
Hoe zal het leven er uit hebben gezien toen er nog geen gas, water en elektriciteit was?  Geen auto's, of openbaar vervoer? Geen telefoon, of erger nog: internet! Zullen de mensen toen, en nu, hun dorp wel eens uit geweest zijn? Wordt het gezag nog uitgeoefend door een veldwachter met strenge pet, een grote snor en een glanzende sabel? Vinden jonge mensen het nog net zo leuk als toen ze kind waren om in zo'n afgelegen samenleving te wonen?
Ik word in mijn gedachten gestoord als ik op een losliggende steen stap  en bijna mijn enkel verzwik. Nieuwe niet alledaagse gedachten dringen zich op. Wat als ik hier een been breek of een paar meter naar beneden stort en zieltogend lig te creperen op een rotsige berghelling? Zoals gewoonlijk ben ik mijn mobiel vergeten. Mirjam lag nog te slapen toen ik op pad ging, dus het zal zeker tot ver in de middag duren alvorens zij zich zorgen zal gaan maken. Op hulp hoef je dus voorlopig niet te rekenen. Ga je kruipen, met je kapotte poot achter je aan slepend? Hoe veel pijn kan een mens verdragen om in de bewoonde wereld te komen? Ik weet het niet en wil het liever niet weten ook. Oppassen waar ik mijn voeten neerzet dus.
Slangenleren jas
Dan vind ik een slangenleren jas midden op het pad.  De vorige eigenaar heeft hem uitgetrokken en is weer verder gekropen. Het zou de huid van de hoornadder kunnen zijn, een van de giftigste slangen van Europa. Een beet van zo'n naarling moet binnen een half uur behandeld zijn, anders is het uit, over, einde oefening. Van mijn korte broek en teenslippers hoef ik niet veel bescherming te verwachten.
Wat zal er door je heen gaan als je het leven razendsnel uit je voelt stromen nadat je door zo'n agressieveling te grazen genomen? Ik had dit moeten doen, dat niet moeten doen, meer tijd met vrouw en kinderen door moeten brengen, een vak moeten leren en andere spijtuitingen. Voornaamste gedachte lijkt mij: Shit, ik had mijn mobiel mee moeten nemen!
Zo denkende ploeter ik verder op het pad tot ik een bocht rond en zie dat het ineens ophoudt. Hoe ik ook tuur naar een opening of doorgang, ik zie geen enkel teken van een pad meer. Slechts rotsen en een overvloedige plantengroei, zo ver het oog reikt.
Mijn laatste diepe gedachte van die dag is: Met welk doel is men ooit begonnen dit pad aan te leggen?
De 'Golfbal'

maandag 28 juli 2014

Trouw rouwen

En daar sta je dan, midden in de nacht moederziel alleen  op vliegveld Eindhoven. Gelukkig hoefde ik niet mee te maken dat ik de achterlichten van de laatste bus nog net uit het zicht zag verdwijnen. Nog voor het landingsgestel Nederlandse bodem raakte, was bus 400 met bestemming Station Eindhoven reeds vertrokken van de luchthaven.
Wat wil je ook, als je vliegtuig een kleine tweeënhalf uur vertraging heeft? Vanwege de aankomst van de lijkkisten met de slachtoffers van de vliegtuigramp in Oekraine, is het hele luchtvaartschema voor de derde dag op rij danig uit de hand gelopen. Met mij als een van de voornaamste slachtoffers, bedenk ik als ik andere passagiers naar hun auto's zie lopen. Anderen  worden geknuffeld door de familie of vrienden die ze op stonden te wachten om ze naar hun eindbestemming te brengen.  Weliswaar met een vertraging van een paar uur, maar dan zijn ze toch maar waar ze zijn willen. Ik ga mijn eindbestemming Alphen vandaag niet halen.
Ik draai me om en zie een reusachtig conservenblik boven de luchthavenhal uitsteken. Tulip Inn staat er met grote letters op. Nou ja, ik hoef in ieder geval niet op zoek naar een hotel.

Na een prima overnachting en een copieus ontbijt wandel ik op mijn gemak langs de hoofdingang van Luchthaven Eindhoven. Daar ligt een enorme bloemenzee, hier en daar onderbroken door een teddybeer of speelgoedpoppetje. Het lijkt of er een bloemenwinkel is ontploft, maar het is omdat Nederland massaal rouwt. Het gebeurt natuurlijk niet elke dag dat er 194 Nederlanders wegvallen, letterlijk en figuurlijk.
Even later zit ik in de trein die mij van Eindhoven naar mijn eerste overstapplaats Utrecht zal brengen. Eenmaal comfortabel gezeten, merk ik niet veel meer van de nationale rouw die Nederland al anderhalve week verlamt. Overal om mij heen zie ik opgewekte gezichten van mensen die heel andere dingen aan hun hoofd hebben dan rouw.
Een jong stel, zwaar bepakt en bezakt met rugtassen en riemen om het hele zooitje bij elkaar te houden, staan een beetje te ruziën of ze de onderste of bovenste zitlaag van de dubbeldekker zullen nemen. Want boven heb je het mooiste uitzicht, betoogt de zwaar behaarde jongen, zich intussen met weidse gebaren uit zijn tuigje wurmend. Maar onder heb je meer bagageruimte, legt het meisje met twee schattige gevlochten staartjes uit. Dat argument won het blijkbaar, want enkele minuten later dalen beiden af naar de onderste laag van de coupé. Waar ze al snel verder bakkeleien welke kant de trein op zal gaan. Dat is belangrijk, want zij kan niet tegen achteruit reizen.
Twee stroblonde deerntjes met zwaar Brabants accent bespreken op voor iedereen in de coupé verstaanbaar volume de zegeningen en kwellingen van het werken in de zorg. Want mijnheer Jansen wil alleen maar koffie drinken en daarna onder de douche, liefst met haar, verzucht de een. Nou, wat de ander onlangs nog meemaakte terwijl zij de de bloemetjes water gaf bij mevrouw Scheepers-van Zijp. Deze struise dame, die onlangs nog haar 90ste verjaardag vierde, gaf in een moment van ontboezeming toe dat ze wel eens een slippertje had gemaakt met een collega. Haar man heeft het gelukkig nooit geweten, en dat wilde ze ook graag zo houden, merkt de blonde verzorgster lachend op.
Een stel voor mij klaagt ondertussen steen en been over de aanhoudend hoge temperaturen waardoor Nederland al dagenlang geteisterd wordt. De luchtvochtigheid is moordend en je hebt de hele dag geen zin om van je reet te komen, aldus de man. Blijkbaar heeft hij zich daar toch toe kunnen zetten, getuige het feit dat hij, toegegeven, op zijn reet in een trein zit. En donder dat raam effe dicht, die klotewind slaat op mijn spieren, snauwt hij zijn gade na enig zwijgen toe.
Nee, hier in de trein van Eindhoven naar Utrecht is niets te merken van het drama met de MH017. De enige persoon in mijn directe omgeving die nog van enige feeling met de vliegtuigramp blijkt geeft, is een licht getinte dame die Doemvlucht leest.

Toch gaat heel Nederland gebukt onder de ramp, als je de landelijke media mag geloven. De NOS en alle andere TV-zenders tonen elke kilometer die de stoet met lijkwagens aflegt tussen Eindhoven en Hilversum. Waar je kijkt staan mensen langs de snelwegen hun medeleven te betuigen. De personen die niet rouwend langs de voorbijtrekkende stoet staan te somberen, zitten massaal voor de televisie om toch maar niets te hoeven missen van de aankomst van de kisten met stoffelijke resten op Luchthaven Eindhoven. De kijkcijfers van dergelijke uitzendingen zijn om je vingers bij af te likken en naar verluid heeft de directeur van Dela heel even overwogen de reclamestilte te doorbreken en er tegen beter weten in een commercial tegenaan te smijten. Draagt Elkanders Lasten.
Bekend Nederland laat zich uiteraard ook niet onbetuigd en draagt, de ogen nat, zelfgeschreven gedichten of liedjes voor, gadegeslagen door een rouwende natie. Anderen geven in ferme bewoordingen hun mening weer en het is dat ze zo'n druk schema in het schnabbelcircuit hebben, anders zouden ze zelf naar Oekraïne afreizen om daar persoonlijk orde op zaken te stellen.
Ook op de zogenaamde social media is het een drukte van belang met mensen die over elkaar heen buitelen om hun diepe gevoelens van verdriet en medeleven te uiten door bij elk berichtje over de ramp op de Like-knop te klikken.
De papieren media biedt dagelijks nieuwe feiten en weetjes aan in een steeds uitdijend dossier en kruipt zelfs weer een beetje uit het dal waarin het zich sinds de digitalisering bevindt. Nederland rouwt massaal.
Toch is het volgens mij niet anders dan een mengeling van krokodillentranen en ramptoerisme. Slechts een bijzonder klein percentage van de Nederlandse bevolking kent iemand van de direct betrokkenen, slachtoffers of nabestaanden. Een bijzonder klein gedeelte van de rouwende massa zal er misschien op kunnen bogen in dezelfde straat te wonen als de verre achteroom van een familie waarvan de dochter en haar gezin tot de slachtoffers behoren. Een enkeling kan gloedvol - en uit eerste hand! - vertellen over een voormalige buurman, de dienstdoende douanier die een van de verongelukte passagiers nog doorgelaten heeft ondanks een in de handbagage opgeborgen nagelschaartje. Maar dichterbij de slachtoffers komt slechts een miniem gedeelte van de 17 miljoen Nederlanders. Dat zijn de echt rouwenden, kapot, wanhopig, verslagen door het leven.
Door de massale nieuwsgaring in deze zaak en de natiebrede verspreiding daarvan is de kans dat onze uitingen van 'medeleven' in beeld komen plotseling levensgroot aanwezig. En dus spoeden wij ons in groten getale naar de bloemenwinkel en leggen ons boeketje op een daarvoor door de overheid aangewezen plek neer, of plunderen de speelgoedbox van de kinderen, in de hoop daar een opvallend beertje te vinden. 'Kijk, mijn bosje anjers is in beeld!', of, 'Mijn roze beertje was nog op het 7 uur journaal!'.
Wil je er je huis niet voor uit dan kan je altijd Facebook en Twitter nog verstoppen met berichten over je buitengewone gevoel van medeleven. Hiermee hopen wij het beeld te scheppen van de oprecht betrokken en intens verdrietige Nederlander, begaan met het lot van wildvreemden. Want w willen er natuurlijk wel bij horen. Merkwaardig verschijnsel.

Op de rij naast mij zitten twee knapen die al ter hoogte van 's-Hertogenbosch verwikkeld geraakt zijn in een lange conversatie over welke jongerencamping de beste is voor een onbezorgde en voordelige zuipvakantie. Terschelling lijkt het meest kans te maken.
Mijn voornaamste zorg op dit moment is of het station dat we binnenrijden Utrecht Centraal is.

zaterdag 12 juli 2014

Schatgraven


Omdat een fotoklusje in Pentati, midwest Corfu, redelijk snel  geklaard was, besloot ik daarna iets meer zuidelijk te gaan om Paramonas en omgeving op de gevoelige plaat vast te leggen. Binnenkort heeft Green Island daar ook enkele accommodaties en dus wil ik er wat informatie en foto’s voor verzamelen.
Laat ik toch maar gaan
Na enkele stranden in de buurt, zoals Prasoudi , Kanouli en Alonaki Beach gekiekt te hebben, heb ik eigenlijk niet zoveel zin meer. De zon staat hoog aan de hemel, Paramonas* ligt in het binnenland van Corfu, moet je daar door zo’n dorpje gaan lopen ploegen en zwoegen. Nee, we gaan naar huis Dickie.
Maar even later zie ik het dorpje tegen de bergwand aan geplakt liggen en ik denk: laat ik toch maar even gaan.
Tien minuten later parkeer ik de auto in de gezellige hoofdstraat van Paramonas. Wat een leuk dorp weer! Ik heb er al zoveel gezien, maar ik blijf me verbazen hoe leuk het altijd is om weer een nieuwe te ontdekken. Ik voel dat altijd een beetje als het vinden van een schat, als een ontbrekend stuk van een verzameling. Ik heb er weer een!
Parkeren alleen voor klanten
Ik maak een paar mooie plaatjes van het kerkpleintje en de oude binnenstad met haar smalle straatjes. Terwijl ik op een grappig opschrift bij een supermarkt sta scherp te stellen, word ik aangesproken door Spyros, een van de 30.000 mannen op Corfu die zo heten. Hij vertelt een en ander over de vreugden en verdrietjes van het leven in Paramonas. Ik bedank hem voor de informatie en loop weer verder, op zoek naar een plek waar ik even wat kan drinken alvorens naar huis te gaan. Ik heb een tong van soldatenleer, bemerk ik ineens.
Ik vind een bijzonder ongezellig barretje en even later zit ik heerlijk buiten, onder het genot van een glaasje ouzo  en een literfles water. Als ik later twee euro afgerekend heb, loop ik Spyros weer tegen het lijf. Hij wijst op mijn camera en daarna over de daken richting de rijkelijk met groen beklede bergwand. Ik begrijp niet direct wat hij bedoelt, maar dan roept hij Monasteria, monasteria! Ah, een klooster dus! Ik bedank hem nogmaals hartelijk, maar wil nu toch echt naar huis.
Net voor ik de dorpstraat uit rijd, zie ik een bordje naar rechts wijzen: Monasteria Pantokrator. Tot mijn eigen verbazing geef ik een ruk aan het stuur en sla af. Even kijken of het klooster niet te ver uit de slinger ligt. De roep van een nieuwe schat is sterker dan ik.
Minuten later hobbel en stuiter ik over een bergpaadje dat bezaaid ligt met grit, rotsen en keien. Maar goed dat Mirjam er niet bij is, die had al kogels zitten zweten.
Het wordt mij op den duur toch ook te gek als er veuren ter grootte van rivieren op mijn pad komen en ik besluit te voet verder te gaan.

Waarom bouwden die klere monniken hun kloosters toch altijd zo verrekte hoog? Ik loop al zeker een half uur omhoog over een rotspad zo hevig bezaaid met kiezels en keien dat een maanzaadbroodje er niets bij is. En dat op mijn lekkere teenslippertjes met zolen van bordkarton. Mijn voetzolen schroeien de tent uit, onder mijn linkervoet ontwikkelt zich een blaar ter grootte van een airbag en duizend keer stap ik precies met mijn ooit gebroken hielbotje op een steentje. Pijn!
Richtingaanwijzer op Corfu
Dan kom ik bij een tweesprong aan. Ik kan rechtsaf een donker bospad op, of links gaan en het rotspad blijven volgen. Men is zo voorkomend geweest een dubbele richtingaanwijzer te plaatsen, alleen is men vergeten er iets op te zetten. Dat schiet lekker op.
Het bospad ziet er overwoekerd  en onbegaanbaar uit. Ik besluit het rotspad maar te blijven volgen. Zuchtend vervolg ik mijn weg.
 Als er achter die bocht nog geen klooster zichtbaar is dan is het uit, over, einde oefening. Ik ben toch niet gek!
Net voorbij de volgende bocht vind ik een vliegend hert en twee bochten verder ligt een dode slang op het pad. OK, zelfs dood zijn het prachtige dieren, maar niet de schatten waarnaar ik op zoek ben. En ik sjok weer verder.
Een volgende bocht
Ik heb het van mijn moeder geërfd, vermoed ik, als ik opnieuw een bocht omsla en weer doorloop. Die wilde ook altijd weten wat er aan het eind van het landschap lag.
Ik ben al bijna een uur aan het ploeteren en zweten, maar nog steeds geen klooster in zicht. Kolere, hoeveel bochten zal ik nog moeten slechten alvorens ik toe moet geven dat het er vandaag niet in zit?
Mijn voeten staan in de fik, zweet stroomt tappelings van me af en brandt in mijn ogen. Ik voel een vaag hoofdpijntje opkomen en zo nu en dan krijg ik kramp in mijn kuiten. Ik ben er uit, na de volgende bocht is het echt afgelopen. Ik mag ook dat hele rot eind nog eens terug.
In de verte zie ik ..., een kiosk? Een bushokje? Ernaast iets dat op een informatiebord lijkt. Zal ik het klooster uiteindelijk toch gevonden hebben? Met hernieuwde kracht zet ik er de pas in, maar kom bedrogen uit. Welk licht op het idee gekomen is hier een prieel op te richten weet ik niet, maar het slaat nergens op. Het is net zo functioneel als een telefooncel op de bodem van de oceaan.
Van het informatiebord word ik ook niets wijzer en dus begin ik aan de moeizame terugtocht.

Vind ik geheel onverwacht toch nog een schat! Een schildpad steekt het pad over en maakt iets meer haast nu hij mij in het oog krijgt. Met een snelheid die mij zelf verrast, lig ik het volgende moment op mijn platte buik. Het beestje vermoedt blijkbaar onraad want begint gelijk richting het struikgewas te kruipen. Omdat ik nog niet echt heb kunnen aanleggen voor een mooi shot, til ik hem even op en zet hem weer terug op het pad. Hij trekt zich direct terug in zijn schild als de Rode Zee voor Mozes. Het geeft mij de gelegenheid om weer plat te gaan en scherp te stellen. Het dier lijkt zijn kans plotseling waar te nemen, steekt kop en poten weer naar buiten en zet het op een rennen, richting de schuin aflopende kant. Voor ik overeind gekrabbeld ben en hem tegen kan houden, bereikt hij het hoge gras en flikkert het volgende moment naar beneden, de schuine helling af. Na een aantal lelijke buitelingen blijft hij drie meter lager liggen. Wet van Murphy: ondersteboven. Machteloos graaien zijn poten in het rond.
Ik voel me toch wel verantwoordelijk en zoek naar een gelegenheid om ook af te dalen. Na enig zoeken vind ik een plek waar ik met enige moeite en hulp van een stevige overhangende tak voorzichtig af kan dalen naar de spartelende schildpad. Even later bereik ik het ongelukkige reptiel en bevrijd hem uit zijn benarde toestand. Bij wijze van dank probeert hij mij nat te pissen, maar dat neem ik hem niet kwalijk.
Na wat geklauter mijnerzijds staan we beiden weer op het pad. Ik zet hem de goede kant op en loop gauw weg alvorens hij een nieuwe poging doet zich van de rotsen af te storten.
Totaal naar de Filistijnen kom ik weer waar ik mijn auto tweeëneenhalf uur eerder achterliet. Ik plof neer op de voorstoel en grijp mijn mobiel. Nu eerst maar die schat thuis bellen dat ik over een uurtje thuis kom.
*) Paramonas blijkt overigens niet te kloppen. Nader onderzoek leerde dat ik mij lekker heb opgehouden in Agios Matheos, het buurdorp van Paramonas. Niet alleen mijn richtinggevoel is waardeloos, ook mijn geografische kennis. Misschien heeft een en ander met elkaar te maken.

maandag 16 juni 2014

Zoekt en gij zult vinden

Wij zitten momenteel dus in het huis van Karel en Babs, vrienden die hun zomers verblijf op Corfu nog wel eens afwisselen met een weekje Peloponnesos. Of wij de kippen wilden voeren tijdens hun afwezigheid. Eh, ja hoor.
De zaterdag voor vertrek richting Agii Deka (Tien Heiligen), een klein bergdorpje in centraal Corfu, zou ik nog even wat afleveren bij vrienden in Afra, ons buurdorp. Door omstandigheden kwam ik deze keer van een andere kant en verdwaalde hopeloos in Afra, een gat met een populatie van rond de 700 inwoners. Scheldend en tierend heb ik daar een half uur in de rondte gereden, ervan overtuigd dat ik op den duur het huis wel zou vinden, al dan niet met opzet, dan wel per ongeluk. Not dus. Wel kwam ik op zelden betreden gebieden van Corfu, eindigde bij verbaasde Grieken op hun erf of liep dood op afgelegen en overwoekerde zandpaden. Het huis van onze vrienden bleek een brug te ver voor mijn onderontwikkelde richtinggevoel.
Zelfs had ik moeite om de weg naar mijn eigen huis te vinden. Op zulke momenten vervloek ik mijn slecht uitgevoerde ingebouwde kompas.
Dat probleem deed zich gelukkig niet voor toen wij eenmaal koers zetten naar ons vakantiehuis. Mirjam weet precies waar het is en zegt dus op de juiste momenten of ik links, rechts of rechtdoor moet. Alleen dat zorgde er voor dat wij ruim op tijd bij Karel en Babs arriveerden.
Bij alle instructies die wij meekregen voor hun vertrek naar de ferry, vertelde Karel dat er op de weg naar Stavros een uitstekende bakker zit. Elke dag vers brood (ook op zondag), gebakken in een olijfhout gevoede oven, eerlijk en ambachtelijk bereid, dus zonder conserveringsmiddelen, kleur-, geur-, smaak- en braakstoffen. Probleem is alleen de bereikbaarheid van bakker Theo. Afhankelijk van zijn slaapgewoonten is hij al of niet aanwezig in de bakkerij. Is het de avond ervoor erg laat geworden, dan kan het zomaar zijn dat Theo een uurtje of wat later zijn broodjes de oven inschuift. Ander probleem is dat de bakkerij niet als zodanig is te herkennen. Geen uithangborden, neonreclame, blikvangers en schreeuwende reclames, niets. Maar het kan niet missen, de bakkerij is gevestigd op nummer 46.
Maandagochtend stap ik in de auto en rijd het meanderpad naar beneden af tot ik bij een stille kruising kom. Ik steek over en slinger naar boven, richting Stavros, een samenraapsel van de minidorpjes Dafnata en Komiata en nog wat negorijen daar omheen. Onrustig stuitert mijn blik heen en weer, op zoek naar nummer 46. Ik zie op een gegeven moment 33 staan op een verroest bordje dat met een spijker aan een vervallen huisje hangt. Het is gelijk het laatste nummerplaatje dat ik tegen kom.
Na een stijging die zelfs Lance Armstrong tot zijn huig aan toe afgeladen met doping tot waanzin zou hebben gedreven, doorkruis ik een straatje met daaraan enkele huizen, een ingestorte schuur en een taverne. Geen sterveling te bekennen.
Dan kom ik bij een parkeerplaatsje en zie in een oogopslag waarom dat daar is aangelegd. De weg houdt namelijk op te bestaan. Dat wil zeggen, twee aan de weg gebouwde huizen staan zo dicht op elkaar dat zelfs een speelgoed Smart er niet doorheen kan. Bij de doorgang prijkt een bord met daarop de naam van het plaatsje, Komiata. Langzaam wordt duidelijk dat ik bakker Theo gemist heb.
Ik stap uit, met de gedachte dat er in het kleine dorpje toch wel een bakker moet zijn. Maar zodra ik door het smalle poortje kom, sta ik op een pleintje met een aantal smalle straatjes die als de armen van een octopus alle kanten op gaan. Voordat ik hopeloos verdwaal in Komiata en tot de avond loop te dolen en dwalen op zoek naar mijn auto, keer ik om en besluit in de kleine concentratie huizen te zien of ik een levende ziel tegen kom waaraan ik kan vragen waar zich bakker Theo ophoudt.

Tuco, eh, Kostas
En ja hoor, daar komt net een man naar buiten met zijn dochtertje aan de hand. Hij doet mij denken aan Eli ' Tuco ' Wallach in de western The Good, the bad and the ugly. Ik vraag hem naar de artopoieiou (Grieks voor bakker).
- Ah, you're from Holland huh?, vraagt hij.
- Yeah, that's right, antwoord ik enigszins verbaasd.
Tuco schudt mij hartelijk de hand en stelt zich voor als Kostas. Ik vertel hem mijn naam.
- I know, zegt hij, and you live in Agios Ioannis!
De verbazing moet van mijn gezicht zijn af te lezen, want hij vervolgt: Karel told me, you know!
Daar dacht ik toch even dat ik in een nacht een beroemde Corfioot geworden was, maar er is gelukkig een simpele verklaring voor.
Hij legt uit waaraan de bakkerij te herkennen is: een heel laaghangend dak. Kijk, daar kan ik wat mee, want dat sluit zeker de helft van de huizen van Corfu uit.
We maken nog even een praatje en hij nodigt mij uit eens te komen lunchen of zelfs te dineren in zijn eenvoudige etablissement met dito kaart. Dat ben ik zeker van plan, druk ik hem op het hart, maar nu eerst de bakker zien te vinden.
En ik slinger weer naar beneden terwijl ik pogingen doe de haarspeldbochten te overleven, een laaghangend dak te ontdekken en ondertussen te genieten van de prachtige vergezichten over afwisselend Benitses, de prachtige bergdorpjes, Corfu Stad en de Ionische Zee. Wat is Corfu mooi!
Dit is duidelijk de bakkerij
Tot mijn eigen verbazing ontdek ik net voor een scherpe bocht een vrij langgerekt huis met een laaghangend dak. In niets is het te herkennen als een bakkerij en ook een nummerbordje met daarop het bevrijdende getal 46 ontbreekt, dus ik twijfel. Maar aan de overkant van de weg zijn twee dames druk aan het werk en ik besluit hen te raadplegen. De een, geheel in het zwart gekleed en vegend, de ander gehuld in een vormeloos ruitjeshemd, verschoten korte broek en klassieke groene rubberlaarzen en emmerdragend. Beiden kijken mij aan als ik stop en de muziek - Perfect Strangers van Deep Purple - zachter draai.
Of dit de artopoieiou is, vraag ik. Neh (Ja), zegt de jongste, die toch ook minstens 70 lentes telt volgens mijn schatting. Perimenete (Wacht!), roept ze mij toe, en begint luidkeels 'Evangelia' roepend, emmer in de knoestige knokkels, af te dalen naar een huis dat achter het bakkerspand ligt. Na op toenemend volume tien keer Evangelia geroepen te hebben, wordt het iedereen binnen een straal van 500 meter duidelijk dat Evangelia niet thuis is. Nee, legt de behulpzame dame in redelijk goed Engels uit, Evangelia is afwezig. De volgende keer moet ik ook iets eerder komen, is het advies.
Ik beloof dat ter harte te nemen en vervolg mijn weg, verder naar beneden. Dan maar door naar het lager gelegen dorpje Agii Deka, waar naast ons favoriete restaurantje Areti's Place een bakkerij schijnt te zitten.
Daar aangekomen zie ik op een terras een stokoude dame op een gammel stoeltje zitten, met naast zich een nog ouder exemplaar, hangend in een constructie die voor rolstoel door moet gaan. Er is echter heel wat fantasie voor nodig om in de verzameling verschoten skai en kromme roestige buizen een vervoermiddel voor invaliden in te herkennen, ondanks dat er vier wielen onder zitten. Toch bezit ze het goggomobil als de Paus zijn naar hem vernoemde transportmiddel. Beide dames knikken mij vriendelijk toe als ik vraag of dit de artopoieiou is.
Nog zie ik kans de verkeerde deur binnen te stappen, namelijk die van het naastgelegen kafèneion (Grieks koffiehuis waar eigenlijk voornamelijk sterke drank verkocht wordt), maar de oplettende dames, die daar al heel wat mannen te gronde hebben zien gaan, behoeden mij voor deze rampzalige misstap en manen mij naar de juiste deur.
Daar kan ik eindelijk overgaan tot aanschaf van twee overheerlijke broden, een wit en een bruin.
Net als ik in mijn auto stap, word ik gepasseerd door een witte Honda Accord, die direct stopt en achteruit rijdt tot hij op gelijke hoogte met mijn auto is. Het grijnzende hoofd van Kostas, de tavernebaas uit Komiata, vraagt mij of ik de bakker, ondanks zijn duidelijke aanwijzingen, niet kon vinden. Gelukkig kan ik naar waarheid vertellen dat die reeds gesloten was.

zondag 25 mei 2014

Niet te geloven

Mijn favoriete Nederlandse auteur Godfried Bomans schreef eens een verhaaltje over een sprookjesverteller. De man vertelde gloedvol wat hij allemaal zag tijdens zijn regelmatige wandelingen. Onder andere waren aan hem verschenen een zilveren zeemeermin, een blauwe draak en zelfs een witte olifant. Zijn dorpsgenoten vonden het fantastisch en luisterden ademloos wanneer hij begon te fantaseren over alle wonderlijke ontmoetingen.
Maar wat gebeurde? Op een avond komt de verteller achtereenvolgens een zilveren zeemeermin, een blauwe draak en een witte olifant tegen! Hij kwam wat bedrukt terug in het dorp en toen de dorpelingen hem vroegen wat hij nu weer gezien had, antwoordde hij: Vandaag heb ik helemaal niets gezien.
Een soortgelijke verteller hebben wij hier op Corfu ook. Het is een Nederlander die in de wandelgangen door veel van zijn landgenoten Jan Fantast genoemd wordt. De Britten noemen hem John the Liar, maar dat gaat te ver. De verhalen die hij vertelt, zijn namelijk allemaal waar gebeurd .... in zijn beleving.
Toen wij hem tijdens een van onze eerste vakanties op Corfu leerden kennen, wisten wij natuurlijk nog niet dat zijn fantasie wel eens met hem op de loop ging. Eens vertelde hij mij over een wandeling door Amsterdam, lang geleden. Plots werd zijn aandacht als door een onzichtbare magneet getrokken door een in de etalage van een lommerd opgesteld Grieks icoon. En hoe merkwaardig het ook mocht klinken, hij had helemaal niets met Griekse iconen, hij wilde dat ding hebben. En dus vervoegde hij zich aan de balie van de lommerd en kwam voor de somma van tien gulden in het gelukkige bezit van het icoon.
Thuis gekomen verloor het voorwerpje echter al snel zijn glans, want binnen de kortste keren verhuisde het naar de zolder. Waar het jarenlang bleef, totdat onze Jan een aflevering zag van Kunst en Kitsch en zich plotsklaps het icoon op zolder herinnerde.
Met de gedachte ‘Je weet maar nooit’ toog hij met het icoon onder zijn arm naar de studio en hoorde daar dat het zonderlinge voorwerp minimaal enkele duizenden euro’s waard was!
Hij vertelde het op een toon waaruit geen verrassing bleek. Ergens, diep vanbinnen, had hij het altijd al wel geweten. Alleen zijn totale onthechtheid van materiële goederen en een grondige afkeer van koude drukte hadden voorkomen dat hij het ding ooit te gelde gemaakt heeft.
Ik geloofde hem onvoorwaardelijk, want deze dingen gebeuren nu eenmaal, al heb ik het zelf helaas nooit mee mogen maken.
Toen wij elkaar tijdens een volgend verblijf op Corfu weer spraken, en wij het hadden over onverwacht waardevolle dingen, herinnerde ik hem aan de voltreffer met het icoon. Zijn vrouw, die met een half oor had zitten luisteren, keek als gestoken op en vroeg: Hoeveel was het waard, zeg je? Ik antwoordde dat de veilingmeester het volgens Jan op duizenden euro’s schatte, waarop zij zei dat het slechts om enkele tientjes ging. Oeps!
Toch liet Jan zich niet uit het veld slaan en schudde kalm het hoofd. Dui-zen-den euro’s, sprak hij bedaard. Zijn vrouw kon hoog en laag springen, het bleef duizenden euro’s.
Toen begon ik langzamerhand te twijfelen aan het waarheidsgehalte van zijn fantastische vertellingen. Maar het is natuurlijk wel bijzonder vermakelijk om te horen. Enkele van zijn succesverhalen wil ik jullie niet onthouden.

Het Pakketje

Jan is altijd uitermate succesvol geweest in het leven, dat lijdt geen enkele twijfel. Toch heeft zich dat nooit geuit in fabelachtige rijkdom, een toppositie in de politiek of het bedrijfsleven. Getuige het feit dat hij zich een tijdlang heeft bezig gehouden met het bezorgen van pakketjes in dienst van de toenmalige PTT, bleef hij gewoon.
Zijn roem was hem echter blijkbaar vooruit gesneld want op een gegeven moment werd hij gevraagd een pakketje naar Finland te brengen. Kijk, dat is weer eens wat anders dan Lammenschans of Bos en Lommer.
De inhoud van het pakketje was zo geheim dat zelfs Jan nooit te weten kwam wat er in zat. Toch heeft dat hem er niet van weerhouden onverwijld in zijn PTT-wagen te stappen en met gezwinde spoed naar de kop van Scandinavië te rijden. Natuurlijk had een expressendienst ingeschakeld kunnen worden, maar de kans op falen was dan toch groter geweest.
Enige haast om het pakketje te bezorgen was blijkbaar geboden, want alle grensposten, dit voorval dateert van voor de EU, werden voor hem geopend. Welk land Jan ook aan zijn zegekar bond, hoeveel kilometers file er ook stond bij de douane, overal kreeg hij vrije doorgang van driftig saluerende grenswachten. En Jan jakkerde onvermoeibaar door, totdat hij zijn missie volbracht met het overhandigen van het geheimzinnige pakketje aan een hoogwaardigheidsbekleder.
Het is heel wel mogelijk dat Jan er, zonder het te weten, persoonlijk voor verantwoordelijk is geweest dat de indertijd wankele wereldvrede bewaard is gebleven. Toch stond hij zich daar niet op voor. Nadat hij namelijk zijn taak tot ieders tevredenheid had uitgevoerd, is hij terug gereden naar Nederland, alwaar hij zijn dagelijkse werkzaamheden weer heeft opgevat.
Als blijk van buitengewone dank kreeg hij hoogstpersoonlijk de creditcard van de toenmalige directeur van PTT tot zijn beschikking. Het siert hem dat hij daarvan nooit gebruikt gemaakt heeft.

Jan Soldaat

Ook Jan heeft natuurlijk zijn zwakke momenten gehad en daar schaamt hij zich niet voor. Een van die uitzonderlijke momenten had hij begin jaren vijftig, toen hij als dienstplichtig militair diende gedurende de oorlog in Korea. Hij praat er liever niet over, want het stelde eigenlijk niets voor. Toch hoefde je meestal niet heel erg aan te dringen om het verhaal te horen. Wat ging er mis?
Na een mortieraanval, waarbij zijn hele regiment omkwam, raakte Jan zwaar gewond. Gelegen in een greppel, onder stapels ledematen en lijken van minder fortuinlijke soldaten, moest Jan lijdzaam toezien hoe de Noord Koreaan dreigde het conflict in zijn voordeel te beslechten. Toch was deze allerminst benijdenswaardige positie voor Jan geen reden om te gaan somberen en bij de pakken neer te liggen. Omdat hij door zijn benarde toestand aan de waarnemingen van de vijand onttrokken was, kon hij zich in alle rust beraden op zijn toekomst. Op miraculeuze wijze heeft hij zich toen weten te ontworstelen aan de misère waarin hij verkeerde. Met de nodige wilskracht en vindingrijkheid is Jan er uiteindelijk in geslaagd zich in leven te houden met het nuttigen van slangen en insecten, boomwortels en verschillende grassoorten.
Dankzij een maandenlang heroïsch gevecht met de elementen overleefde hij de talloze gevaren waaraan hij werd blootgesteld en slaagde er uiteindelijk in om de jungle te bedwingen. Kort daarna wist hij, met behulp van generaal MacArthur en zijn troepen weliswaar, de zich voortslepende oorlog tot een voortijdig einde te brengen.

Ziet hem vliegen

Vanzelfsprekend is Jan altijd van alle markten thuis geweest. Hij was succesvol als eigenaar van een drukkerij, als marktkoopman en bedrijfsleider. Als vakbondsman bij KPN heeft hij de toenmalige topman Ir. Dik regelmatig in het stof doen bijten, maar die vatte dit altijd sportief op.
Daarnaast was hij scherpschutter, beheerste de kruisboog beter dan Wilhelm Tell, was een bijzonder begaafd accordeonspeler en darter en een zeer fervent verzamelaar van postzegels. Zijn verzamelingen worden nog altijd begeerd door top filatelisten over de hele wereld, die zich verdringen om onmetelijke sommen neer te tellen om zijn verzameling over te nemen. Tot nu toe heeft hij ze van het lijf weten te houden, maar als het bedrag boven de miljoen komt dan wil hij zich beraden. Een mens blijft zwak natuurlijk.
Ook heeft hij een aantal geheime bouwtekeningen van vliegtuigen in zijn bezit waarvoor de luchtmacht tot op de dag van vandaag nog een vermogen zou betalen. Om over de Russen nog maar te zwijgen. Ongeacht de bedragen laat Jan zich echter niet gek maken en bewaart de uiterst waardevolle blauwdrukken in een plastic zak van de Hema. Na zijn dood moeten zijn kinderen maar uitmaken wat ze ermee doen, is zijn stelling.
Toen hij eens breedvoerig gewag maakte van zijn voorliefde voor vliegtuigen en alles wat daarmee te maken heeft, vertelde een vriend van mij, die deze passie met hem deelt, over de Gloster Meteor, een Britse straaljager. Als jongetje van vijftien lag hij ’s nachts wakker van het idee dat binnenkort het beroemde straalvliegtuig over zijn geboortedorp zou vliegen. Enthousiast vertelde hij dat hij op de grote dag stond te wachten tot eindelijk de Gloster aan de horizon verscheen. Toen het eenmaal zo ver was, heeft hij dan ook uitbundig staan zwaaien, aldus onze vriend.
Nou, antwoordde Jan, dan kan het zomaar zijn dat je naar mij hebt staan zwaaien. Ik heb dat ding namelijk naar Nederland gevlogen.
Alsjeblieft! Dan sta je toch even paf als eenvoudige sterveling die het al heel wat vindt dat je wel eens in een vliegtuig gezeten hebt. Toch bracht Jan het alsof hij dit handige transportmiddel regelmatig gebruikte om zijn dagelijkse boodschappen te doen.

Vader Jan

Uiteraard heeft Jan enkele uiterst succesvolle kinderen, alhoewel er een is blijven hangen in de bedenkelijke kringen van postlopers, vakkenvullers en perenplukkers.
Verder zijn zijn nazaten allemaal bijzonder geslaagd te noemen. Van hersenchirurg tot topstukken in het internationale bankwezen, allemaal hebben ze Jan zijn genen en dus ook zijn doorzettingsvermogen, briljante geest en vastberadenheid.
Een van zijn zonen is topmanager bij een grote Nederlandse winkelketen. Dankzij zijn inspanningen is het bedrijf inmiddels opgeklommen van een noodlijdend warenhuis tot een wereldspeler van formaat. Eens komt dan ook de dag dat de oprichter van het bedrijf, die niet meer is dan een welwillende amateur, de fakkel zal overdragen aan Jan Junior. Eigenlijk is hij al de baas, maar hij laat het niet merken, bescheiden als hij is.
Het mag duidelijk zijn dat deze topmanager een druk bezet man is. Toch wist hij zich op een gegeven moment even vrij te maken van zijn werkzaamheden en besloot een bliksembezoek aan zijn grote voorbeeld en tevens verwekker af te leggen.
Het is tekenend voor de verstandhouding tussen vader en zoon dat junior, na enige tijd op Corfu doorgebracht te hebben, zijn werkgever belde met de mededeling dat hij zijn verblijf met enkele dagen wilde verlengen.
De grondlegger van het concern moest even slikken, want wat moest het bedrijf zonder haar beste werknemer? Toch stemde hij in met het plan, op voorwaarde dat hij hem zelf zou mogen ophalen met zijn privé vliegtuig én dat hij zijn vader kon ontmoeten. Dat vonden vader en zoon prima.
Toen de schathemelrijke eigenaar eenmaal op Corfu geland was, werd hij persoonlijk opgewacht door Jan, die hem bij wijze van welkom een blik zeldzame feta overhandigde. Nadat de succesvolle ondernemer bekomen was van de emotie om zo’n belangrijke kosmopoliet als Jan in levende lijve te ontmoeten, nam het gesprek een informeel karakter aan. Al snel ging het over vliegtuigen en aldus bracht Jan te berde dat hij zelf regelmatig met kistjes als deze vloog.
Dat was niet tegen dovemansoren gezegd en het volgend moment zat Jan weer op zijn vertrouwde plaats achter de stuurknuppel. Met de ene hand ontspannen op de gashendel, met de andere een sjekkie rollend, steeg Jan op tot een hoogte die gewoon is voor engelen en andere machtige personen. Daar voelt hij zich pas werkelijk thuis. Na enkele rondjes boven Corfu gemaakt te hebben, zag hij dat het goed was en zette een volmaakte landing in.

zaterdag 17 mei 2014

Florence Nightingale

Om vier uur in de ochtend klinkt een bekend deuntje in mijn oren. Een mobieltje die nu even als wekker fungeert. Verschrikkelijk tijdstip om je warme mandje te verlaten, maar we moeten wel. Vliegtuigen hebben de nare gewoonte geen begrip te hebben voor passagiers die zich nog een keer om willen draaien. Zuchtend en steunend strompel ik naar de douche en moet denken aan De Raggende Mannen:
Kijken in de spiegel
Naar een vale kop
Een ongeschoren kop
's Ochtends vroeg...

Ik plens koud water in mijn giechel en sputter en proest als een half verzopen hond. Horror.

Hm, we zijn toch te laat op weg gegaan, zien wij in groene blokletters op het dashboard LCD-tje alvorens de sleutel uit het contactslot te halen. Kwart over vijf reeds! Nou ja, het is pas eind februari, dus we hoeven ons niet te haasten. Het vakantieseizoen is nog lang niet losgebarsten, wie maakt ons wat? We verheugen ons al op de rust en ruimte van Schiphol die wij gewend zijn op een tijdstip als dit.

Als we de vertrekhal binnenstappen, worden we overvallen door de aanblik van duizenden krioelende mensen. Sommigen staren nerveus omhoog naar de reusachtige monitoren waarop de honderden vluchten voor de komende uren aangegeven staan. Anderen duwen met verbeten trekken trolleys die bijna bezwijken onder de last van stapels reusachtige koffers. Weer anderen slepen met veel kabaal hun reisgoed achter zich aan, daarbij niemand ontziend in hun blinde drang om op tijd bij de juiste gate te staan. Allemachtig wat een drukte.
Als we eenmaal bij de juiste balie staan, werpen we een blik op een lange slingerlijn van mensen naast ons, allemaal wachtend om weer een paar voetjes voorwaarts te schuifelen. Oei, als dat allemaal naar de douane moet, en wij mogen achteraan sluiten, dan wordt het een mission impossible, realiseren wij ons. Omdat ook onze rij niet echt opschiet, ik zie wel mensen aansluiten maar niemand weggaan, beginnen we na een paar minuten zelfs een beetje jeuk te krijgen. Wanhoop maakt zich langzaam van ons meester.
Om kwart voor zes zijn we eindelijk aan de beurt. Het knappe meisje achter de balie wenst ons een goedemorgen en glimlacht ons allervriendelijkst toe terwijl zij onze paspoorten checkt. Ze vraagt ons de handbagage een voor een op de weegschaal te zetten. Tot onze schrik heb ik bijna een kilo overgewicht. Dat kunnen we er nog wel bij hebben.
Overgewicht, the story of my life, zucht ik haar toe en ze glimlacht nog breder. Geen probleem, zegt ze vriendelijk en slaat de benodigde groene labeltjes om de handvatten van onze koffers.
Ik knik richting de lange slinger van mensen, die er uit ziet als de wachtrij voor de Python in de Efteling op een topdag. Wat denk je, gaan wij op tijd zijn?, vraag ik.
Ze werpt een blik op onze tickets, kijkt eens opzij en kijkt nog eens naar onze vluchtgegevens. Traag schudt ze nee. Nee, dat gaan wij niet redden, zegt ze eerlijk.
Ah, probeer ik deze jobstijding te verwerken als was het de vaststelling dat ik een dubbeltje was verloren. En is daar niets aan te doen?, vraag ik met mijn meest trieste blik.
De baliemedewerkster kijkt nogmaals naar de kluit wachtenden. Alleen als ik een goed woordje voor u doe bij mijn collega, antwoordt ze.
En wil je dat doen voor ons?, wil ik graag weten.
Natuurlijk wil ik dat voor jullie doen, zegt de schat, ondertussen opstaand. Kom maar mee!
In blinde blijdschap graaien wij onze koffers bij elkaar en volgen haar, de hele concentratie gefrustreerd wachtenden passerend.
Even verderop spreekt onze beschermengel een streng om zich heen ziende man met een smetteloos wit overhemd en gemillimeterd kapsel aan. Wij wachten op eerbiedige afstand, schuldbewust naar de vloer starend, onze zweethanden steunend op het handvat van onze trolleys.
Komt u maar hoor!, horen wij haar verlossend roepen. Wij weten niet hoe snel wij onder het door onze redster omhoog gehouden afscheidingslint door moeten kruipen.
Het is dat het niet mag, anders zou ik je zoenen, bedank ik haar wat knullig.
Nee meneer, dat mag inderdaad niet, lacht ze ondeugend. Dan spoedt ze zich weer terug naar haar balie met gestaag groeiende rij. Ik kijk die fantastische meid nog even na en draai me dan om naar de poort die ons toegang verschaft naar het vliegtuig dat ons naar Corfu zal brengen.

vrijdag 14 februari 2014

Time in a bottle?

Tijd is een vreemd begrip. Je kunt het niet beet pakken, verplaatsen, bewaren in een fles (Jim Groce) of beïnvloeden. Alhoewel, je kunt tijd laten vliegen, luidt het spreekwoord. Dan moet je het wel erg naar je zin hebben. Hoe dan ook, een dag van vierentwintig uur bestaat uit 86400 seconden en daar moet elke aardbewoner het mee doen.
Toch is tijd hier op Corfu een ander begrip dan bijvoorbeeld in Nederland, om maar eens een land te noemen. De tijd is op dit gezegende eiland een stuk genadiger voor de bewoners dan die in Nederland. Zucht de Nederlandse samenleving onder een ijzeren juk van Vadertje Tijd, hier merk je daar niet veel van.
In de Lage Landen regeert de klok met harde hand. Je baas staat reeds ongeduldig op zijn horloge te tikken als jij te laat binnen komt met een zweetsnor en een verwilderde blik in je ogen. Omdat je zo moe was na dat avondje stappen en je vijf minuten - vijf minuten, man! - langer bleef liggen. Maar toen moest je wel achteraan sluiten in de file, waardoor je drie kwartier te laat bent.
Of de kapper die je vanachter zijn schaar aankijkt en zegt dat je drie minuten te laat bent en daarom maar een nieuwe afspraak moet maken omdat zijn tijd beperkt maar vooral erg kostbaar is.
Dat hebben wij hier allemaal niet. Tijd wordt een abstract begrip. En daar bedoel ik mee: Je wordt wakker en je ziet dat het licht is. Heb je zin om door te slapen, dan doe je dat, je werkt gewoon iets langer door. Ben je echter zo uitgeslapen als een beer na zijn winterslaap, dan is het tijd om er uit te gaan.
Ook tijdseenheden zijn veranderd. Als men zou vragen hoeveel tijd het kost om naar de bakker te gaan om brood te halen, dan zijn er verschillende opties. Als ik niet aan de praat raak met de bakker dan ben ik, ik heb het opgemeten, precies de tijd van Telephonecall from Istanbul (Tom Waits) onderweg. Raken Spyros en ik daarentegen toevallig aan de praat, de crisis is zijn favoriete onderwerp, dan kan het zomaar dat het applaus van de live uitvoering van Child in Time (Deep Purple - Made in Japan) reeds verstomd is alvorens ik het mes in het verse broodje zet.
Precies hetzelfde gaat het met andere noodzakelijke dingen als bijvoorbeeld koffie drinken. Nederlanders hebben daar een strak schema voor opgesteld. Om half elf mag je je werkzaamheden even onderbreken voor een bak troost, maar dan gauw weer aan het werk hoor.
Wij doen dat anders. Heb je zin in een bak koffie dan maak je die. Of het nu half elf is of half twee. Dan gaan we even lekker op de veranda zitten en trekken er minimaal een half uur voor uit om te genieten van het goddelijk vocht. Boek erbij, sudokuutje en genieten van de zonnestralen in je gezicht. Want bij koffie gaat het toch om genieten, of niet soms?
Lunch om 12.30 sharp, vroeger mijn vaste tijd op de zaak? Nope! We krijgen trek, smeren een paar bammetjes en zetten het op een schranzen en maken daarna een rondje met het hondje.
Tijd is een ander begrip voor ons geworden sinds we op Corfu wonen. Ik draag al jaren geen horloge meer, ondanks dat ik twee prachtige exemplaren heb liggen. Exacte tijdmeting is niet belangrijk meer.
Als een van ons vraagt: Hoe laat is het?, dan zegt de ander: Tijd voor een ouzo. Of: De hoogste tijd! En dan gaan we naar het strand of zoiets.
Op avonden dat we samen lekker muziek draaien, is er ook niets dat ons er van weerhoudt om het laat te maken, zeker de klok niet. Want de compilatie die ik gemaakt heb van Uriah Heep klinkt zo lekker uit de speakers dat het zonde zou zijn om er mee te stoppen. En omdat Soldier of Fortune (Deep Purple) associaties oproept met Stairway to Heaven, moeten we die ook nog even luisteren. Wat ons herinnert aan de fantastische live uitvoering van Soul Sacrifice tijdens Woodstock. Als we dan toch de dvd opgezet hebben, kunnen we net zo goed nog even de beste versie van With a little help from my friends – natuurlijk van Joe Cocker – bekijken.
Dan blijkt dat Mirjam’s glas nog niet leeg is en het mijne wel. Tja, het zou niet van respect getuigen als je de ander verwijtend aan gaat kijken als die alleen zit te drinken en dus schenk ik mijn glas maar weer vol en zet en passant Leonard Live in London op. Zo kan het gebeuren dat je tegen het eerste licht in de opperste staat van geluk je mandje opzoekt en een blik op het lcd-klokje leert dat de nieuwe dag reeds uren begonnen is.
Wij laten onze agenda grotendeels beheren door toeval en gelegenheid.
Ik ga dit verhaaltje nu dus ook stoppen. Het is tijd om naar het dorpspleintje te gaan om een borrel te drinken.