Green Island Blog

zondag 24 augustus 2014

Feesten, altijd maar feesten

‘Als jullie zin hebben in een overheerlijke lunch, dan moet je eens naar Spiros en Voula in Strongili gaan’, mailde Babs, voor wie wij op de kippen passen. Nou, dat hoef je tegen ons maar een keer te zeggen.
De volgende dag besluiten wij het waarheidsgehalte van Babs’ bewering te testen en rijden via de lange slingerweg naar Strongili. Het plaatsje ligt ruim 200 meter lager dan de plek waar we verblijven, dus we leggen de afstand in recordsnelheid af.
Wanneer we het dorpje binnen rijden, is het uitermate rustig in de zonnige hoofdstraat. In de zinderende hitte rijden een paar jongetjes rondjes op hun fietsen. Een snoeioud scootertje met daarop een nog oudere Griek tuft op zijn gemak voorbij en een luie hond zoekt een schaduwrijk plekje om eens lekker aan zijn ballen te krabben. Verder niets.
Domme toeristen als wij zijn, houden wij er nog steeds geen rekening mee dat veel Grieken later op de middag altijd een uiltje knappen. Dan kan het dus zomaar gebeuren dat je bij een restaurant voor een gesloten deur staat. Zo niet bij Spiros Taverna. Een knaap van een jaar of 14 zit op het door druivenranken overgroeide terras en speelt wat op een gitaar. Een iets ouder meisje zingt erbij en twee jonge knulletjes zijn aandachtig toeschouwer van het rustieke tafereeltje. Bij onze entree kijkt het kwartet op van hun spel en de gitarist begroet ons. Ik vraag hem of de taverna gesloten is.
Nee nee, haast hij zich te zeggen, ik neem even waar. Mijn ouders zijn even weg, maar die kunnen hier zo zijn.
Wij vragen of we wat kunnen eten. Maar natuurlijk! Gaat u zitten, wat wilt u drinken? Dat laten wij ons geen twee keer zeggen op deze warme middag.
Als hij onze drankjes serveert, vragen wij of het niet teveel moeite is om de vuren op te stoken. Nee hoor, helemaal niet. Hij heeft zijn vader inmiddels aan de telefoon gehad en die heeft moeders het bed uit geschopt en onverwijld onze kant op gestuurd. Ah, nou, dan moet het maar, al voelen wij ons een beetje schuldig.
Wij genieten van onze gekoelde drankjes en de rust van een klein dorpje ergens midden op Corfu. De jongelui hebben hun muzikale bezigheden weer opgepakt en de kinderen fietsen onvermoeibaar hun rondjes. Een stokoud besje met kromme beentjes en beladen met een bos kreupelhout strompelt moeizaam op haar stok steunend voorbij. Na een minuut of tien komt vanuit het restaurant een vriendelijk uitziende blonde dame naar ons tafeltje en vraagt wat wij willen eten. Navraag leert dat dit Voula is.
Wij laten ons voorlichten en bestellen beiden een hoofdgerecht. Voula beveelt ook enkele voorgerechten aan en wij laten ons verrassen.
Terwijl de kokkin zich terugtrekt in haar domein, bespreken wij de verschillen qua alcoholbeleving in Nederland en Corfu. Daar mag je pas alcohol kopen als je 18 bent, hier wordt het geserveerd, en misschien wel gebrouwen, door een 14-jarige.
Wij worden in onze mijmeringen onderbroken doordat een man met een doorleefd gezicht zich aan ons tafeltje voegt. Hij stelt zich voor als Spiros, eigenaar van de taverna en echtgenoot van de kokkin. Ah, we hebben over je gehoord, zeggen wij. Nou dat kwam goed uit, hij ook over ons. ‘You are from Holland, eh? Alles heerlijk, alles lekker.’ Karel en Babs hebben ons hier dus ook al geïntroduceerd.
Als we ons even later tegoed doen aan de vele lekkernijen die geserveerd werden, Babs heeft niet gejokt, komt Spiros een praatje maken. We bespreken de muzikale kwaliteiten van zijn zoon Alex, de 14-jarige jongen die ons zo vriendelijk ontving. Spiros denkt dat hij het ver kan schoppen. Op gitaar komt hij al heel aardig uit de voeten, maar zijn zangtalenten zijn helemaal onovertroffen. Hij vertelt dat de jongen momenteel aan het oefenen is voor komende zondag.
Ah?, vragen wij gezamenlijk. Ja, volgende week is weer het jaarlijkse zang- en dansfeest van Strongili, legt hij uit, en Alex moet dan een van de solopartijen zingen. Deze zondag is de generale repetitie. Als wij zin hebben om te komen dan zijn we bij deze van harte uitgenodigd.
Wij beloven plechtig te komen.
Als wij die zondagavond het gezellige dorpsplein van Strongili betreden, is het al bommetje vol. Kinderen hollen achter elkaar aan, de wat oudere jeugd klit bij elkaar, terwijl de volwassenen enorme rookwolken produceren met het grillen van souvlaki’s en bifteki’s. De drankstand voorziet gretige Grieken van bier, wijn en andere spiritualiën.
Wij laten ons de souvlaki met brood goed smaken en genieten ondertussen van de drukte om ons heen. Wij blijven ons verbazen over de bereidwilligheid van de Grieken om feesten te bezoeken. Geen gelegenheid wordt onbenut gelaten om massaal het feestterrein te bezetten, al is het maar een generale repetitie.
Geheel tegen de gewoonte in begint het spektakel redelijk op tijd. Wij zien een vrij groot koor, waarvan alle leden netjes in hetzelfde tuniek gehesen zijn. De bevlogen dirigent vormt in zijn jeans en houthakkershemd een sterk contrast met zijn koorleden. Zijn frivole kledingkeuze heeft echter geen negatieve invloed op zijn presteren want hij weet jong en oud tot grote prestaties te leiden. Spiros’ zoon imponeert inderdaad met een volle en vaste stem. Die komt er wel.
Na het zangfestijn begeven wij ons snel naar Spiros’ Taverna. Daar staat hij ons al glunderend op te wachten. Heb ik het niet gezegd?, spreken zijn ogen. Het eerste rondje drank is voor zijn rekening.
Tegen de tijd dat onze tafel is volgezet met een keur aan saganaki, salade, tzatziki, brood en andere voorgerechten, is het restaurant afgeladen. Als mieren lopen de gasten langs, door en over de tafeltjes heen om de voorstelling of de laatste nieuwtjes te bespreken. Sommigen nemen niet eens de moeite om op te staan en voeren een geanimeerd gesprek met hun vrienden aan de andere kant van de gelagkamer. Het is een herrie als het laatste oordeel, zoals het hoort volgens de Grieken. Een stil restaurant is een leeg restaurant.
Plotseling klinkt boven het rumoer uit het getokkel van een gitaar. Ik kijk om en zie de jonge Alex, gewapend met zijn instrument, aan een tafel zitten, samen met enkele collega koorleden. Ze beginnen te zingen, begeleid door Alex. Voordat het eerste couplet gespeeld is, is het hele restaurant uitgebarsten in zang. Alle aanwezigen kennen de teksten blijkbaar, want niemand laat zich onbetuigd in het meezingen.
Als het eerste liedje is afgelopen, staat een paar tafels verder een man op die ik aan zijn overhemd herken als de dirigent. Met het glas in de hand bestelt hij een nieuw liedje bij Alex, die gelijk de eerste akkoorden aanslaat. Direct valt het hele restaurant hem bij, begeleid door de zwierige armbewegingen van de dirigent. Het gevoel van eenheid wordt prachtig gesymboliseerd door de massale samenzang. Fantastisch, wat een sfeer!
Op zulke momenten wens ik heviger dan ooit dat ik Grieks kan spreken. Ik zou zo graag mee willen zingen, maar op een verloren ‘Agapi Mou’ en ‘Kerkyra, Kerkyra’ na is er voor ons geen eer te behalen. Een van de aanwezigen, die in de gaten heeft dat ik best wel wil, mimet de gezongen tekst met groteske bewegingen van zijn mond. Ik knik hem dankbaar toe en roep een paar keer ‘Hoppa!’, maar ondanks zijn hulp kan mijn bijdrage aan het liedje hooguit gekwalificeerd worden als een storend element. Bij het volgende liedje probeert de vriendelijke man het nog een keer, maar als hij mijn radeloze blik en werkeloze mond ziet, geeft hij het op en neemt weer uit volle borst deel aan het gezang.
Hij kan natuurlijk niet weten dat ik in een restaurant alleen maar een tafel voor twee kan bestellen en daarna ook nog in het Grieks de rekening vragen.

vrijdag 22 augustus 2014

Ik feest dus ik besta

De Grieken houden van feesten, zoveel is ons wel duidelijk geworden in de jaren dat wij op Corfu wonen. Zo erg houden ze van feesten, dat ze weinig of geen aanleiding nodig hebben om een feest te initiëren. Wat doe je dus als er een feest aan zit te komen? Dan geef je van te voren een feest!
Dit merkwaardige verschijnsel maakten wij tweemaal mee tijdens onze werkvakantie in Agii Deka.
Tijdens een lekkere maaltijd in ons vakantiedorp, liet Areti, eigenaresse en tevens naamgever van de taverna, terloops vallen dat er op vrijdag een groot feest gegeven zou worden.
Ah, vroegen wij, Panigyri (dorpsfeest)?
Nee, het was eigenlijk ter gelegenheid van de generale repetitie voor het jaarlijkse dansfeest.
Huh?, zeiden wij in koor.
Ja, zo doen wij dat hier, antwoordde ze. En als we wilden komen dan moesten we wel een tafel bespreken, riep ze terwijl ze zich weer terug spoedde naar haar potten en pannen. Nou, dat hebben we dan gelijk maar gedaan.
Als wij om negen uur in de avond samen met twee vrienden arriveren, zijn we de enigen die een tafel bezetten bij Areti. We blijven natuurlijk toeristen. Wij maken ons echter geen zorgen, de vijfkoppige bediening geeft aan dat het druk gaat worden. Het geeft ons de gelegenheid om alvast een drankje te nemen en de sfeer te proeven.
Na tienen beginnen de eerste Grieken binnen te druppelen en wij besluiten alvast maar te bestellen. Alle tafels om ons heen zijn besproken, dus we kunnen de grote drukte maar beter voor zijn.
Ik bestel nog een tsipouro, een pittig Grieks drankje (te vergelijken met Italiaanse Grappa en Turkse Raki). Qua smaak lijkt het nog wel het meest op een mengsel van benzine en afbijtmiddel. Het verschil is alleen dat tsipouro bij inname minder dodelijk is.
Small or big?, vraagt de leuke serveerster. De avond is nog jong en de sfeer zit er al lekker in, dus ik ga voor een grote. Zet ze even later een kwart liter van dit guitige goedje (40 procent) bij me op tafel! Ik zit de rest van de avond geramd.
Terwijl wij ons tegoed doen aan een bijzonder uitgebreide maaltijd, raken alle tafels om ons heen en op het terras aan de straatzijde bezet. Vrienden, families en buren begroeten elkaar hartelijk, zoenen elkaar op beide wangen en starten geanimeerde gesprekken. De in groten getale meegebrachte kinderen rennen door, langs en over de tafels. Het volume van de muziek wordt een aantal decibellen opgeschroefd om boven het kabaal uit te komen. Ondertussen is er van enige dansactiviteit nog niets te bespeuren, te druk als iedereen nog bezig is enorme hoeveelheden vlees te verorberen en wijn en bier achterover te slaan. De serveersters kunnen de hoeveelheden eten en drinken maar nauwelijks aanslepen.
Wanneer ik het laatste beetje tsipouro in schenk, de volgende dag is reeds begonnen, worden er op alle tafels stapels met gipsen borden neergezet. Dat is het teken dat er gedanst kan worden. Gelijk verschijnen de eerste dansers op het wegdek. Wegdek? Yep, de hoofdstraat van Agii Deka wordt voor deze gelegenheid gewoon gebombardeerd tot dansvloer.
En het verkeer dan, wordt dat omgeleid, hoor ik vragen. Nope, dat komt aan rijden, ziet dat het even niet kan en wacht gewoon netjes tot er een gaatje ontstaat. Heerlijk, zo relaxt als men hier met elkaar omgaat.
De geluidsman perst intussen de volumeknop tot het uiterste en binnen de kortste keren is de doorgaande weg van Agii Deka opgeëist door een dansende massa. Ik verwacht elk moment dat de arme speakers ontploffen en hun tweeters en woofers met veel kabaal over de verbaasde aanwezigen zullen uitbraken. Schetterend en krakend worden de bekende Griekse volksliedjes de ether in geslingerd. Oud en jong danst vrolijk de sirtaki met elkaar, terwijl de toeschouwers borden te pletter smijten op straat of handenklappend een kring vormen om de dansende massa. In een oogwenk is het asfalt bedekt met een zee van scherven. Tot mijn verbazing dansen sommigen op blote voeten, maar het lijkt ze niet te deren.
Van enige oefening of programma is volgens mij geen sprake. Ik herken tenminste niets dat aan een generale repetitie doet denken. Het is een en al spontane actie, zonder regie, choreografie en leiding. Iedereen doet maar wat en zelfs ik ontkom niet aan de bedrijvigheid, als ik door de oude baas van de taverna bij de hand gepakt word en hij mij de eerste beginselen van de sirtaki probeert bij te brengen. Gelukkig heeft hij na enkele passen in de gaten dat ik geen enkel talent heb en laat hij mij weer vrij.
In de woeste zee van dansende lijven onderscheiden de serveersters zich door hun rode werkshirt. Ze laten hun werkzaamheden voor wat het is en dansen vrolijk mee. Niemand die zich er druk om maakt. Geen gast doet zijn beklag dat er zo nu en dan even niet bediend wordt. En de baas, vindt zij het goed dat haar personeel de kantjes er vanaf danst? Vermoedelijk wel, want ook zij bevindt zich in de swingende massa en danst of haar leven er vanaf hangt.
De dag is alweer anderhalf uur oud als ik de rekening ga vragen. Areti staat inmiddels weer met beide benen in haar restaurant, maar het beste lijkt er van af te zijn. Lijkbleek en met ogen hol van de slaap ziet ze er uit als een geest met slaapproblemen. Zweet stroomt tappelings langs haar gezicht terwijl ze vergeefs probeert haar paardenstaart te fatsoeneren.  Het zou mij niet verbazen als ze op instorten staat. Ze runt het restaurant grotendeels in haar eentje, dus op een dag als deze moet je niet gek opkijken als ze vierentwintig uur aan een stuk door druk in touw zijn.
Ze lijkt niet helemaal te begrijpen wat ik wil en dus herhaal ik mijn vraag. Langzaam wordt haar duidelijk wat ik wil. Maar je mag nog niet weg!, roept ze, geschrokken mijn arm vast grijpend alsof ik mijn laatste gang naar het executiepeloton moet maken. Het wordt nu pas gezellig!
Even twijfel ik, maar de gedachte dat ik over een paar uurtjes een afspraak heb, doet me volharden in mijn besluit. Hoofdschuddend hoort ze mijn resolute verzoek aan. Nou, vooruit dan maar, roept ze. Hier heb je nog een tsipouro, ga nog even zitten, dan komt de rekening zo.
Inderdaad wordt de rekening binnen een kwartier gebracht door een van de serveersters. Ze heeft een gelukzalige blik in haar ogen, alsof ze zojuist een huwelijksaanzoek van haar vriendje kreeg. Wij verbazen ons ondertussen over het bedrag dat onder aan de streep staat, iets meer dan vijftig euro. Daar zit je dan met zijn vieren een avond voor te schranzen en te peren!
Wij nemen afscheid van onze vrienden, die nog even willen blijven. We kijken om ons heen in een poging Areti nog even te bedanken voor de geweldige avond, maar we zien haar nergens. Hm, misschien is ze ingestort en naar bed gedragen. Langzaam wringen wij ons door de bruisende massa, die onvermoeibaar blijft dansen, klappen en zingen.
Als wij ons bijna aan de feestgangers ontworsteld hebben, zien wij nog net vanuit een ooghoek hoe Areti zich met hernieuwde energie in de deinende mensenmassa stort.

vrijdag 15 augustus 2014

The sound of silence

15 Augustus: Maria Hemelvaart. Een van de pakbeet tachtig belangrijkste feestdagen op Corfu. Het openbare leven op het eiland ligt dan stil, feestvierders als de Corfioten zijn en waarschijnlijk altijd zullen blijven.
Dat is te merken als ik 's ochtends vroeg de deur uit ga voor een pittige wandeling. Geen kraaiende hanen, knetterende brommers, spelende jeugd, blaffende honden, claxonnerende bouwvakkers en andere geluiden die zo kenmerkend zijn voor een doorsnee werkdag op Corfu.
Niet dat wij momenteel veel merken van alle leven. Wij zijn namelijk weer neergestreken in Agii Deka om nogmaals op de kippen van Babs en Karel te passen. Dat is onze favoriete bezigheid. Dat wij daarbij in hun prettige vakantievilla moeten verblijven om onze taak serieus te behartigen, nemen wij voor lief.

Kom je, baas?
Als ik koers zet richting de Golfbal (een reusachtige zender/ontvanger) bovenop de 'Tweede Pantokrator', zoals de berg door de eilandbewoners genoemd wordt, is het nog stiller dan normaal in dit gedeelte van Corfu. Ik noem het de 'razende stilte'. Het enige geluid dat ik zo nu en dan hoor, is mijn raspende ademhaling als ik een steil stuk weg beklim, verder niets.
Het is onwerkelijk. De vogels zingen niet, de honden laten zich niet horen, insecten gaan in stilte voorbij, kerkklokken zwijgen in alle toonaarden. Ik kan het gras horen groeien. Er is blijkbaar nog geen verkeer op de weg, het is doodstil. Wacht, daar komt ineens een Griek op een bromfiets de berg af, mij tegemoet. Uit piëteit voor de serene stilte heeft hij zijn motor uitgeschakeld, al kan het ook uit economisch oogpunt zijn.
Na enkele kilometers klimmen over de ruwe betonweg - ik ben inmiddels zo´n honderd meter gestegen - zie ik plotseling een kronkelend bergpad zich afscheiden van de weg. Dat is mij meestal te machtig en ook deze keer verlaat ik de gebaande paden. Wat zal ik tegenkomen? Een in verval geraakt klooster, een verlaten fabriekje, een afgelegen ruïne of iets anders mysterieus en uit de tijd?
Het pad waarop ik mij begeef, is niet bepaald geplaveid. Het is bezaaid met kiezels en keien en is hier en daar overwoekerd door onkruid en struikgewas. Naarmate ik vorder, wordt de natuur vijandiger. Stekels zijn inmiddels formaat tandenstoker en scherpe dorens trekken mij regelmatig aan mijn shirt. De desolaatheid van de omgeving wordt versterkt door de aanwezigheid van een grote groep mieren, druk doende een ongeïdentificeerd zeer harig kadaver te ontmantelen.
Ondanks dat ik inmiddels op bijna 400 meter hoogte ben, staat er geen zuchtje wind. Mede daardoor is de stilte nog steeds oorverdovend. Daarbij ben ik het enige menselijke wezen in de wijde omtrek. En dan komt een mens wel eens op diepere gedachten dan de dagelijkse dingen.
Ik denk aan mijn oudste zus Bep, die helaas niet meer leeft. Deze wandeling had ze fantastisch gevonden. Natuurmens als ze was, had ze ongetwijfeld eetbare vruchten gevonden, een prachtig gevormde steen opgeraapt of een heel bijzonder plantje of mosje ontdekt. Ik zie haar voor me, gehurkt zittend met in de ene hand een paar bloemetjes, de ander reikend naar nieuwe schatten. Ze wilde ons nog zo graag een keer bezoeken toen wij net op Corfu woonden. Jammer genoeg liet haar gezondheid dat niet meer toe en is ze overleden toen wij hier net een half jaar woonden. Ze werd maar 66.
Ano Garouna
Ook komen allerlei gedachten bij mij boven als ik naar het dorpje kijk dat heel in de verte tegen een bergwand is aangeplakt (ik vermoed dat het Ano Garouna is). Hoe zal zo'n samenleving zijn ontstaan? Ooit moet daar iemand na omzwervingen op het eiland zijn neergestreken en daar de eerste paal in de grond hebben gehamerd om een bestaan op te bouwen voor zichzelf en zijn gezin. Een volgende moet gezien hebben dat hij het goed deed en eigende zich een belendend perceel grond toe en dat ging maar zo door.
Hoe zal het leven er uit hebben gezien toen er nog geen gas, water en elektriciteit was?  Geen auto's, of openbaar vervoer? Geen telefoon, of erger nog: internet! Zullen de mensen toen, en nu, hun dorp wel eens uit geweest zijn? Wordt het gezag nog uitgeoefend door een veldwachter met strenge pet, een grote snor en een glanzende sabel? Vinden jonge mensen het nog net zo leuk als toen ze kind waren om in zo'n afgelegen samenleving te wonen?
Ik word in mijn gedachten gestoord als ik op een losliggende steen stap  en bijna mijn enkel verzwik. Nieuwe niet alledaagse gedachten dringen zich op. Wat als ik hier een been breek of een paar meter naar beneden stort en zieltogend lig te creperen op een rotsige berghelling? Zoals gewoonlijk ben ik mijn mobiel vergeten. Mirjam lag nog te slapen toen ik op pad ging, dus het zal zeker tot ver in de middag duren alvorens zij zich zorgen zal gaan maken. Op hulp hoef je dus voorlopig niet te rekenen. Ga je kruipen, met je kapotte poot achter je aan slepend? Hoe veel pijn kan een mens verdragen om in de bewoonde wereld te komen? Ik weet het niet en wil het liever niet weten ook. Oppassen waar ik mijn voeten neerzet dus.
Slangenleren jas
Dan vind ik een slangenleren jas midden op het pad.  De vorige eigenaar heeft hem uitgetrokken en is weer verder gekropen. Het zou de huid van de hoornadder kunnen zijn, een van de giftigste slangen van Europa. Een beet van zo'n naarling moet binnen een half uur behandeld zijn, anders is het uit, over, einde oefening. Van mijn korte broek en teenslippers hoef ik niet veel bescherming te verwachten.
Wat zal er door je heen gaan als je het leven razendsnel uit je voelt stromen nadat je door zo'n agressieveling te grazen genomen? Ik had dit moeten doen, dat niet moeten doen, meer tijd met vrouw en kinderen door moeten brengen, een vak moeten leren en andere spijtuitingen. Voornaamste gedachte lijkt mij: Shit, ik had mijn mobiel mee moeten nemen!
Zo denkende ploeter ik verder op het pad tot ik een bocht rond en zie dat het ineens ophoudt. Hoe ik ook tuur naar een opening of doorgang, ik zie geen enkel teken van een pad meer. Slechts rotsen en een overvloedige plantengroei, zo ver het oog reikt.
Mijn laatste diepe gedachte van die dag is: Met welk doel is men ooit begonnen dit pad aan te leggen?
De 'Golfbal'