Green Island Blog

zondag 26 december 2010

Eenzame kerst, heerlijk!

Het is nu ruim vier maanden dat Mirjam in Nederland is en ik dus alleen ben hier. Of ik niet eenzaam ben, vragen veel mensen. Zeker in de weekends of met de feestdagen maken vrienden zich de grootste zorgen om mij.
Oh, ik word regelmatig doordeweeks en vooral op zaterdag en zondag uitgenodigd. Zeker op die dagen ‘dat geen mens alleen mag zijn’, zoals een goede vriend dat verwoordde, had ik over gebrek aan belangstelling niet te klagen. Toch was ik tweede kerstdag alleen. Of ik dat erg vond? Nee. Ik heb een van de beste avonden van mijn leven gehad.

Na een heerlijke macaronischotel met salami en kaassaus ben ik er eens lekker voor gaan zitten en heb Bruce Springsteen Live in Dublin opgezet. Het dvd-tje had ik van een vriendin aanbevolen gekregen, want helemaal fantastisch. Volgens haar. Nu ben ikzelf geen groot fan van Springsteen, ondanks dat ik het een topartiest vind. Ik dacht, als ik er niks aan vind, kan ik altijd wat anders opzetten, ik heb met niemand wat te maken.
Het was geweldig mensen, Christine had er geen woord van gelogen. Bruce met The Session Band – zeker een man of twintig - op een reusachtig podium, dat bijna bezweek onder zoveel muzikaal talent. Bruce die – zoals we dat van hem gewend zijn – bijna drie uur los gaat op een dertigtal Ierse volksliederen. Wat een overgave, energie, plezier en een liefde heeft die man voor muziek! Het publiek was nog niet uitgeklapt of het volgende nummer werd alweer ingezet.
Hoogtepunt vond ik het nummer Eye on the prize, een gevoelige ballade die prachtig gebracht werd. Kippenvel. En iedereen deelt mee in het enthousiasme van Springsteen. Blazers, zuigers, violisten, pedalisten, drummers, gitaristen, zangers en zangeressen, allemaal straalden ze bij het ten gehore brengen van de liedjes.
Ik heb me geen seconde verveeld en voelde me verplicht mijn whiskyvoorraad aan te spreken om te delen in de feestvreugde. Het was dan wel Schotse whisky, maar dat mocht de sfeer er niet slechter op maken.
Na bijna drie uur muziek en de bodem van de fles in zicht (de fles was al aangebroken hoor) was de koek toch echt op en voelde ik me supergelukkig. Bruce en band, bedankt!
Maar als ik dan weer eens een avondje muziek draai dan doe ik het goed ook. Dus besloot ik Deep Purple met het Royal Philharmonic Orchestra op te zetten. De eerste hè, uit 71, dus met de heren nog als jonge goden, en inclusief Ritchie Blackmore. Uniek document in de geschiedenis van de muziek. Deep Purple was dat jaar net uitgeroepen tot meest lawaaiige band van de wereld en juist tijdens dat concert (in de beroemde Royal Albert Hall) lieten ze heel duidelijk horen waar de roots van hardrock nu eigenlijk liggen: in de zware klassiek.
Schitterend om die twee werelden verenigd te zien. Al waren er verschillen te horen en vooral te zien. De zeer degelijke uniformen en de ronduit saaie bloempotkapsels van de orkestleden, met als uitschieter de harpiste die naar dezelfde kapper ging als Beatrix. Twee druppels, ik zweer het!
En dan de rocksterren, met hun merkwaardige suède hesjes met franje, waanzinnig strakke broeken met bont dessin en wijde pijpen, met daarboven woeste tot in het roekeloze gedreven kapsels. Genieten!
Tijdens het hoogtepunt (voor mij dan) van het concert, als Ritchie Blackmore een spetterende solo ten beste geeft, zit ik met een glas ouzo in de hand hevig te slikken van emotie.
Ik zet ook de jaren 90 versie op. Ook prachtig, al is duidelijk te zien dat de heren rockers geen jonge goden meer zijn. Ze zijn wat dikker, er zit wat minder haar op, maar muzikaal is het nog steeds de absolute top. Natuurlijk ontbreekt Blackmore deze keer, na een zoveelste ruzie met Ian Gillan. Maar ik moet zeggen, Steve Morse is een waardig vervanger. Al heb ik liever Ritchie. Sorry Steve.
Uitschieter is het zeer melodieuze nummer One From The Meadow met Sam Browne op zang. Dijk van een stem, prachtige meid met alles erop en eraan. En dan dat open geknoopte donker paarse overhemd – heel toepasselijk. De ster van de avond voor mij.
Ik schenk nog maar eens bij en zoek dan tussen de stapels dvd’s Woodstock op. Als ik lekker een drankje op heb dan wil het wel eens gebeuren dat ik een beetje nostalgisch word. Dan is het grootste popspektakel aller tijden natuurlijk een honderd procentje, met bands als Santana, The Who, Crosby, Stills & Nash en andere grootheden. Maar omdat een nacht ook niet onueindig is, de registratie van alle Love & Peace duurt ruim drie uur, zoek ik de mooiste stukjes er uit. Joe Cocker natuurlijk met zijn bloedstollende versie van A Little Help From My Friends. Joe, met zijn spastische dronken bewegingen, zijn laarsjes met daarop de Stars & Stripes van Amerika en de onbehoorlijk uitlopende bakkebaarden. Ik moet denken aan mijnheer Kerkhoff, mijn leraar wiskunde. Ik zie hem nog vol ontzetting staan voor een foto van Cocker die bij ons in de klas was opgehangen. Joe, met de muil wagenwijd open, uitpuilende tong, overhemd met vrouwenkopjes en die bakkebaarden. Ik hoor het Kerkhoff nog zeggen: Dat vind ik nou afschuwelijk hè. Joe kon voor ons niet meer kapot.
Natuurlijk nog de beroemde, maar vooral woeste, tien minuten durende uitvoering van Going Home bekijken. Alvin Lee, de zanger-gitarist van Ten Years After, die nog niet ten onder gegaan was aan de geestverruimende middelen, was toen op zijn best en we mogen het niet missen.
Na Woodstock en de nodige ouzo’s ben ik in zo’n wereldstemming dat ik begin bier in mijn kop te storten en Tom Waits op zet: Birma Shave. Een zeer jonge Waits (halverwege de jaren 70) die hevig rokend en drinkend tegen een benzinepomp leunt en met zijn (toen al!) doorleefde stem zijn liederen over armzalige alcoholisten, praatgrage prostituees, kleine criminelen, zuipende zeelieden en verlopen verliezers ten gehore brengt. Schitterend, in een woord. En ik prijs mij gelukkig dat ik nooit door Waits bezongen zal worden vanwege een dak boven mijn hoofd, een nauwelijks te bevatten geluksgevoel en een geregeld leven. Maar dat wil niet zeggen dat je eens in de zoveel tijd eens lekker door je remmen kan schieten en ik neem nog maar een biertje. Al raadt Waits cheap wine en een bottle of bargain Scotch aan.
Plati, die nu de vrouw in huis is die op mij moet letten, vindt mijn uitgelaten toestand, die zich uit in het slaken van rauwe kreten en driftig drummen op de stoelleuning, zorgelijk. Ze begint liefdevol mijn handen te likken. Het komt allemaal goed, baas, lijkt ze te willen overbrengen. Ik stel haar met een aai over de kop en een zoen op de neus gerust. Ik voel mij opperbest Plati, maak je geen zorgen.
Maar we gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet. Al dient zich zo langzamerhand het ochtendgloren aan.
Toch kunnen we deze mooie nacht niet afsluiten zonder my all time favorite: The Doors. Want het leven is niet alleen maar lachen natuurlijk. Geen beeld deze keer, alleen de muziek.
Ik krijg ineens vreselijk zin om Horse Latitudes te draaien. Dit bizarre gedicht werd door Jim Morrison geschreven nadat hij een boek had gelezen over het (werkelijk bestaande) verschijnsel Horse Latitudes (oftewel Paarden Breedtegraden). Dit is een plotseling opstekende windstilte op een van de wereldzeeën. Tijdens het vervoer van een schuit vol paarden die ingezet zouden worden in een oorlog, wordt het schip inderdaad overvallen door windstilte en iedereen dreigt midden op zee te sterven van honger en vooral dorst. Dan steekt er een heel klein beetje wind op en men besluit alle paarden overboord te zetten ten einde het vege lijf te redden. Morrison bezingt de paniek en de doodstrijd van de paarden (Legs furiously pumping, their stiff green gallop, nostral agony), of eigenlijk moet ik zeggen: hij brult het uit. Fantastisch, en ik zet de versterker op volume politiebezoek, want burenoverlast. Dat ik uit volle borst mee schreeuw is in Nederland garantie voor een bezoekje van de Hermandad, of het misschien wat rustiger kan. Maar hé, wij wonen helemaal vrij, dus er is geen mens die er last van heeft!
Dan volgen wereldnummers als When The Music’s Over, Break on Through, Light My Fire (met de solo’s onbehoorlijk hard) en natuurlijk The End. En ik giet nog meer bier in mijn hoofd, galm luid mee en ben zo gelukkig als een kind in de speeltuin.
Ik moet onweerstaanbaar aan vroeger denken, toen ik met mijn vrienden de platenbakken afzocht op albums van The Doors. Eerst bij Elpee, het kleine winkeltje naast V&D in Leiden. Later bij een nog beter geoutilleerde zaak genaamd Plato (in de Vrouwensteeg in Leiden), die al deze en andere onverslijtbare muziekhelden altijd op voorraad had. Gouden tijden herleven.
Inmiddels tel ik vier lege bierblikjes in de langzaam dovende openhaard. Ik dub of ik nog een nieuwe ga halen. Het is niet ver lopen naar de koelkast. Morrison zingt: Time to live, time to lie, time to laugh, time to die. Take it as it comes. Maar het eerste licht komt al door de ramen en ik begin slaap te krijgen.
Dan begint een van de meest sombere nummers van The Doors: End of the night. Ik vat het op als teken en val enkele ogenblikken later overgelukkig in een diepe slaap.

zaterdag 25 december 2010

Die dure kerstdagen op Corfu

Ik word wakker van het gebeier van de plaatselijke koster. Huh? Het is toch geen zondag? Omdat de dagen hier soms veel op elkaar lijken, kan een mens wel eens in de war raken, maar ondanks mijn slaperig hoofd weet ik redelijk zeker dat het een doordeweekse dag is. Gisteren was het toch woensdag? Vreemd.
Na het ontbijt ben ik aan het werk als ik beweging waarneem uit mijn ooghoek. Dan gaat de bel.

Even later sta ik oog in oog met een slungel van een jaar of veertien, die met zijn linkeroog in mijn linker broekzak kijkt. Met het andere staart hij mij verlegen aan en roept wat met onvaste stem. Ik begrijp niet direct wat hij van me wil en haal mijn schouders op. “Speak English, please?”, vraag ik. Geïrriteerd door zoveel domheid schudt hij zijn langharig hoofd en toont mij een voorwerp dat hij in zijn handen heeft: een roestige stuk driehoekig metaal aan een koordje, dat bij nadere bestudering een triangel blijkt te zijn. Dan begrijp ik dat hij iets wil zingen. Natuurlijk, het is eerste kerstdag! Wij hebben ons laten vertellen dat dit in Griekenland en ook op Corfu voor de jeugd aanleiding is om langs de deur te gaan en een liedje ten gehore te brengen.

“Is OK”, roep ik enthousiast. Hij zucht en richt zijn blik strak op een punt aan de muur. Ik vraag me af of hij zich oplaadt voor een gedragen reusachtig fortissimo, of dat het hem spijt dat ik van zijn diensten gebruik wil maken. Misschien had hij wel helemaal niet op liefhebbers van zijn zangkwaliteiten gerekend. Hij haalt diep adem en begint dan met monotone stem in hoog tempo een tekst op te dreunen, zichzelf begeleidend op de triangel. Dat heet, hij staat als een wilde te hengsten op het ongelukkige ding door een verroeste spijker in de triangel te steken en die als een dolleman heen en weer te bewegen. De gelijkenis met een ouderwetse bellenwekker dringt zich aan mij op. Even nog vraag ik me af hoe lang hij dit energieverslindende muziekspektakel kan volhouden. Ik word als snel uit de droom geholpen, binnen twintig seconden heeft hij het hele liedje om zeep geholpen en slaakt een zucht van verlichting. Nog maar net heeft het slaginstrument voor de laatste keer weerklonken of daar schiet zijn geopende hand al naar voren, waarbij zijn tussen duim en wijsvinger geklemde stokje priemend naar mijn hart wijst. Als ik dat laat spreken, zal alles goed komen, lijkt zijn gebaar mij duidelijk te willen maken.
Niet op de hoogte zijnde van dit gebruik, loop ik naar binnen en vraag mij af wat gebruikelijk is. Zal ik hem snoep geven? Maar omdat we alleen uit Nederland meegenomen drop bij ons hebben, wat niemand hier lust, besluit ik hem een lotusvrucht, een sinaasappel en een mandarijn te geven. Hij heeft toch maar de moeite genomen zijn instrument van stal te halen en een tekst uit zijn hoofd te leren.
Blij wil ik hem de vruchten overhandigen. Door driftig nee te schudden maakt hij duidelijk dat dit niet de bedoeling is. Hij wrijft met duim en wijsvinger van de nog steeds uitgestoken hand over elkaar. Ah, dit internationale gebaar is dus ook hier in gebruik. Ik loop weer naar binnen en diep een portemonnee op. Blindelings graai ik en het eerste dat ik te pakken krijg, is een 2-euromunt. Ik loop schoorvoetend naar de deur, mij afvragend of dit wel een goed idee is. Omzichtig leg ik de munt in zijn nog steeds uitgestoken hand. Zodra de munt contact maakt met zijn bezwete handpalm, sluit de hand zich direct, als de muil van een hongerige hond waarin een stuk vlees of een hondenkoekje verdwijnt.
Ik bedank hem in het Grieks, hij draait zich om en loopt in gezwinde pas onze tuin uit. Het lijkt of hij bang is dat ik mij bedenk. Wat ik ook bijna doe als ik mij realiseer dat hij met zijn ongeïnspireerde vertoning bijna net zoveel verdient als Bill Gates in zijn beste dagen. Ik bedoel, twee euro in twintig seconden, maakt zes euro per minuut, maakt driehonderdzestig per uur en dat gerekend over een werkdag van pakbeet acht uur is nauwelijks meer te becijferen.

Gezeten achter mijn computer zit ik daar nog over na te mijmeren als de bel weer gaat. Ah, nu staat er een duo bedremmeld te kijken. Een is gewapend met een trommel met stuk geslagen bespanning en de ander heeft op de tegels voor zijn voeten iets heel interessants ontdekt.
Inmiddels ervaren op gebied van Griekse voordrachten tijdens de kerstdagen, knik ik slechts ja en direct beginnen ze gezamenlijk te zingen. IJl klinken hun stemmen door de tuin als de drummer uit alle macht probeert een regelmatige dreun te produceren terwijl zijn strak naar beneden starende maat geen enkele moeite doet zijn gebrek aan zangkwaliteiten te maskeren. Hm, dit moet de elpee-uitvoering van het nummer wel zijn, want het gemompel en gedreun houdt zeker een minuut aan.
Maar dan is de kwelling voor alle aanwezigen toch echt voorbij en komen twee handen synchroon tevoorschijn. Mijn portemonnee herbergt nog twee euromunten. Nou ja, omdat de trommelaar, met zijn beperkte middelen, nog enigszins zijn best deed er wat van te maken, druk ik beiden een euromunt in de kleverige knuist. Omdat duidelijk te zien was dat beiden zich bijzonder schaamden tijdens hun voordracht, besluit ik, behalve de geldelijke bijdrage, er voor beiden een sinaasappel bij te doen. Weer worden de vruchten met kracht geweerd, alsof ik ze het grootste vergif aanbied. De munten verdwijnen echter als bij toverslag in de beduimelde broekzakken. Ook dit duo draait zich zonder te bedanken om. Terwijl ik ze hoofdschuddend de tuin uit zie sjokken, bedenk ik me dat we aan het eind van de eerste kerstdag al failliet zullen zijn.

Veel tijd om me op een nieuwe strategie te beraden, heb ik niet. Weer gaat de bel. Terwijl ik opsta, klinkt de bel alweer ongeduldig. Als ik de deur openzwaai, sta ik oog in oog met een trio zigeunertjes waarvan de grootste een opgelapte trommel voor zich houdt. Zuchtend steek ik mijn duim in de lucht ten teken dat ze mogen beginnen met janken. Als het in dit tempo doorgaat, staat er over een uur een heel elftal op de stoep, realiseer ik mij bezorgd.
Het kleinste knaapje van het edele drietal beperkt zijn muzikale bijdrage tot het voortdurend indrukken van de bel en staakt hier pas mee als hij van zijn oudere broer een ferme pets voor zijn hersens krijgt. Beledigd raapt hij zijn ijsmuts van de grond en staart bokkig de andere kant op. Dat is voor de oudste het teken om zijn muziekinstrument verder de vernieling in te jagen door er een tweetal klappen met een afgebroken schroevendraaier op te geven. De laatste klap is nog niet verstomd of er worden drie gretige groezelige graaihanden mijn richting uit gestoken.
Inmiddels weet ik zoveel dat ik bankroet zal gaan als ik elke muzikant een euro zal toestoppen. Ik begeef mij naar binnen en word direct gevolgd door twee van de muzikanten, al werd tijdens het intermezzo niet duidelijk welk instrument zij beheersen. Alleen de oudste was bereid tot het aanwenden van zijn beperkte muzikale talenten. Nochtans is het voor de twee jongste koorknapen geen beletsel om mij te helpen met zoeken naar geld.
Ik diep de portemonnee van mijn vrouw op uit de diepten van haar handtas terwijl graaiende armpjes als nerveuze slangen voor, langs en over mij heen kruipen. De zweetgeur van de ongewassen lijfjes dringt zich in mijn neusgaten op. Dan geef ik een schreeuw. Even verstommen de bewegingen van de zigeunertjes, wat mij de gelegenheid biedt de portemonnee open te trekken. Dan begint het gekronkel van de slangen opnieuw. Met flitsende bewegingen schieten tientallen vingertjes, allen voorzien van nagels met rouwranden, in en uit de portemonnee. Met een blindelings uitgedeelde ferme pets wordt het ineens weer rustig in de opening van de centenzak. De brutale apen zijn niet geschrokken, weten alleen dat het verrassingselement voorbij is. Ik duw ze naar de uitgang, ondertussen drie muntjes van 20 cent opdiepend. Ik vind het meer dan genoeg, mijn irritatie in aanmerking genomen.
Maar gelijke behandeling voor iedereen, dus ook aan deze knaapjes probeer ik, naast de geldelijke beloning, wat fruit en snoep kwijt te raken. Wat tot mijn niet geringe verbazing lukt! Geduldig nemen ze de vruchten en snoepjes in ontvangst, waarna ze zich als een man omdraaien en zonder een woord te zeggen vertrekken. Opgelucht, maar toch ook tevreden sluit ik de deur. Er zijn dus wel degelijk nog kinderen die gezond fruit eten.

Als wij even later de deur uit gaan om een wandeling te maken, of om verdere muzikale uitvoeringen te ontlopen, vinden wij op ons pad niet alleen de snoepwikkels. Langs de tuinmuur druipt langzaam een te pletter gegooide lotusvrucht naar beneden, gadegeslagen door twee van zijn soortgenoten. Hun kruintjes lijken op verdrietige ogen.

zaterdag 4 december 2010

Niet over rozen ging de reis

Zaterdag 4 december te lezen in de Telegraaf: Passagiers overnachten op Schiphol om sneeuw.
Vanwege de overvloedige sneeuw in combinatie met venijnige stormscheuten werd een groot aantal vluchten geschrapt. Waaronder die naar Athene. Ik had bedacht op zaterdag weer terug naar Corfu te keren, na een verblijf van vier weken onder de Nederlandse 'zon'.

Die ochtend glibberde ik door sneeuwblubber mijn laatste ritje in de zeer prettige Peugeot 306 (Bedankt Jan & Antoinette!) die mij probleemloos naar en door Nederland bracht, terzijde gezeten door een somber ogende Mirjam. Enerzijds natuurlijk vanwege het naderend afscheid, maar toch ook wel omdat zij andere hobby’s heeft dan het besturen van een vehikel van 1300 kilo over spekgladde wegen, waarbij het zicht door een felle blizzard beperkt wordt tot enkele meters.
Na de laatste langdurige knuffel zie ik haar langzaam opgaan in de asgrauwe wereld die Nederland op dat moment is. Dubbel gevoel. Daar gaat mijn lief, maar ik heb ook wel veel zin om terug te gaan naar Corfu. Het liefste nam ik haar mee. Ik spoed mij naar binnen, blij dat ik voorlopig weer even van het Hollandse weer verlost ben. Wil je geloven dat ik er niet meer tegen kan? Man, als ik buiten kwam en die wind om me heen voelde graaien terwijl ijskoude vlokken zich in mijn ogen drongen, dan dacht ik: hoe kunnen die mensen zo leven? Terwijl ik postbode ben geweest!

In Departures 1 staat een enorme rij te wachten, maar ik kan zomaar doorlopen. Aan het loket van Olympic is het namelijk heel rustig. Dat is een meevaller!
Wat een tegenvaller is, om niet te zeggen zorgwekkend, mijn koffer is zeven kilo te zwaar. Nou is dat voor mij persoonlijk een ideaal, maar de meneer van incheck verwijst mij naar een strafloket waar ik rechtstreeks boete kan doen. Die zes flessen jenever gaan meer kosten dan mij lief is.
Nauwlettend houd ik in de gaten wat het aardige blondje allemaal op het formuliertje schrijft. Ik meen 16 te zien en denk pfoeh. Ik zag het goed, zestien euro …. per kilo! Of ik even 112 euro wil neertikken. Drank maakt meer kapot dan je lief is. In gedachten geef ik mezelf een stomp voor mijn kop en betaal met een verwrongen bek. Met vreselijk de pest in ga ik op zoek naar Gate B15.
Daar aangekomen probeer ik met Sudoku en verzwegen gevloek die 112 euro te vergeten. Moeilijk, als een bandje om de tien seconden roept: Watch your step! Ook een daar neergestreken gipsyband die spontaan muziek begint te maken, kan mijn gemoed niet verbeteren.
Dan krijg ik te horen dat de vlucht vertraagd is en dat er regelingen zijn getroffen voor mensen met aansluitende bestemmingen. Ik bereid me voor op een overnachting in Athene. Tien minuten later hoeft dat al niet meer, de vlucht is geannuleerd. Of we onze bagage weer van de band willen halen en ons daarna vervoegen bij het Olympic loket. Ik zie mogelijkheden om die 112 euro terug te verdienen.

Na omgecheckt te zijn - morgen doen we een nieuwe poging - en heel lang wachten daarna, worden de gestrandden door een medewerkster naar de bus geleid die ons naar een hotel zal brengen. Ik met de besten mee, de eersten dus, en toch de dame kwijt geraakt. Zoals de meesten, zou Godzijdank later blijken. Ik klauter nietsvermoedend achter een aantal anderen aan in een stampvolle bus waar meer mensen met koffers instappen en laat me vervoeren. Komen we na een kwartier winterse landschappen aan bij een van God en Alleman verlaten gebouwtje in een landschap waar Finland hartje winter bij verbleekt. Een triester gevoel heeft zich nooit van mij meester gemaakt als ik de locatie zie. Ik dacht aan een fancy superhotel met diner, ontbijt en alle schnapps die je maar kan wensen. Dit lijkt er niet op! Ik twijfel, maar word door andere busgebruikers gemaand de bus te verlaten. Je moet er echt uit hier hoor!, zegt een man met een koffer als een jukebox. Hij ziet er betrouwbaar uit, dus ik geloof hem, al kriebelt er iets dat dit niet mijn bestemming is. Ik loop achter anderen aan, de hoop grauwe stenen binnen. Daar wacht slechts een machine waar men kan betalen. Sommigen proppen hun creditcard in het helse apparaat. Anderen staan - net als ik - verdwaasd om zich heen te kijken. This must be hell. In the middle of nowhere in een sneeuwlandschap dat een long-term parkeerterrein blijkt te zijn, met alleen een apparaat waarin je een eerder daaraan onttrokken parkeerkaart kunt duwen. Geen te dure zak M&M's, onbetaalbare fles lauw water, koud saucijzenbroodje of worstje zo oud als Sinterklaas' reet. Niets! Het wordt mij duidelijk dat ik of:
in de verkeerde bus zat, of
te vroeg ben uitgestapt.
Gelukkig komt er vanuit de sneeuwbuien een nieuwe bus aan, met een zeer vriendelijke en behulpzame allochtone (mag ook wel eens gezegd worden) chauffeur. Ik leg hem mijn situatie uit, zeg dat ik alleen op de wereld ben en niemand heb die van me houdt. De paniek moet duidelijk van mijn gezicht te lezen zijn, want hij pinkt een traan weg en zegt dat deze situatie opgelost moet worden. Al weet hij niet hoe. Wel mag ik met hem meerijden naar Schiphol. Een engel als buschauffeur! Nu maar hopen dat er nog iemand aanwezig is bij de Olympic balie.
Weer aangekomen bij de vertrekhal geef ik de chauffeur een knaak (oudHollands voor twee euro vijftig) en raad hem aan daar een bak koffie voor te kopen. Beter niet op Schiphol, dat redt hij niet. Ik bedank hem hartelijk voor saving my life en spoed mij door de vrolijke en luisterrijke wereld die Schiphol heet. Shit, weer met de volle porrie naar boven.
Departures 1. Er bestaat nog geluk, dezelfde vadsige knul met fout kapsel zit nog achter de Olympic balie. Met mijn meest onbenullige blik - mensen krijgen altijd medelijden als ze denken dat je simpel bent - beken ik dat ik de bus naar het hotel gemist heb. Hoe dat in Godsnaam mogelijk is, vraagt Fats bars. Ik weet niet waar het fout ging, jammer ik, maar het is ongetwijfeld mijn fout. Hij wil net tegen mij uitvaren als er een driftige Griekse lotgenoot aan komt lopen en met stemverheffing vraagt waar the f*ck die bus blijft. Er staan, aldus de Griek, nog veertig f*cking gestrandde passagiers in de f*cking cold te wachten op de f*cking bus! I'm not alone, neurie ik zachtjes Michael Jackson’s hit.
Ah, daar komt het mevrouwtje die ons naar de bus zou brengen toevallig ook aan wandelen. Zij krijgt van haar manager de wind van voren en een spontane hoestbui bij het vooruitzicht nog eens met de hele club in de jachtsneeuw te moeten wachten op een bus.

En toen zat ik dus op mijn tweepersoons kamer in Hotel Artemis (heel toepasselijk genoemd naar de Griekse godin van de jacht) te internetten, met een inmiddels halflege fles jenever naast me en ingelukkig. Omdat:
- ik niet de enige sukkel was, en
- een overload aan jenever, en
- het vooruitzicht om een lekker diner te scoren, en
- ik kon kiezen uit het linkse of het rechtse megabed.
Reden tot zorg is wel mijn koffer, die moet lichter. Ik heb geen zin nog eens tegen een dergelijk zweetbriefje aan te lopen. De voorraad jenever was de grootste zwaargewicht, die moet ingekrompen worden. Maar mag niet in de handbagage. Ik schenk nog maar eens in.
De Gelderse rookworsten, balen zuurkool, dozen drop en andere lekkernijen gaan als handbagage. Het gaat te ver om het allemaal op te eten (het meeste is om weg te geven), dus prop ik ze in een C1000 tas.

De volgende dag om negen uur in de morgen worden we weer opgepikt. Ik heb me al om zeven uur laten wekken. Ik ben namelijk gek op uitgebreid ontbijten in hotels. En - het diner van de avond ervoor had al in die richting gewezen - ik kwam niet bedrogen uit. Het was heerlijk en overvloedig.
Nog even kijken of er meer uit de koffer kan. De plastic tas zit bijna helemaal volgepropt. Met kunst en vliegwerk kan ik die bovenop de trolley houden. Over handbagage doen ze lang niet zo moeilijk. Ik til de koffer en dat gaat met een pinkje. Voor de zekerheid hevel ik nog een paar onderbroeken over. Nu moet het lukken! Zal ik nog een borrel nemen op de goede afloop? Toch maar niet, het moet nog negen uur worden. Als dank laat ik de bijna lege fles jenever achter op de kamer.
In opperste stemming wandel ik later Schiphol binnen en zie een enorme rij voor de balie staan. Het is nu dubbelop natuurlijk. Ik besluit iedereen voor te laten gaan en zelf een boek te gaan lezen. Als ik als laatste aan de beurt ben, heb ik de voorlaatste plaats in het vliegtuig. Raam of middenpad meneer?
Als ik mij bij douane vervoeg bedenk ik mij met een schok dat ik mijn cameratas met alles er in, in het hotel heb laten staan. Ik hoor mijn schoonzoon al zingen: Ik heb in mijn leven heel wat lullen ontmoet. Dat hij dit mailtje maar niet onder ogen krijgt.
Met mijn laatste harde euro’s, de rest is papier, kan ik Mirjam nog net bellen. Gosh, die munttelefoon (de laatste in Nederland?) is hongeriger dan Super Schredder! Ik blaf het kamer- en telefoonnummer door en hoor de gulzige telefoonstem alweer roepen: Meer, meer! Weer drie euro naar de vanen, maar de boodschap is duidelijk: Mirjam weet dat ze achter mijn broodwinning aan moet. En ik snap nu dat er mensen zijn die vitale dossiers, Stradivariussen, lichaamsonderdelen en tassen met geld in de bus laten staan.

Het is allemaal goed gekomen. De volgende dag al kon Mirjam mijn camera ophalen. Geen punt, op maandag en dinsdag werkt zij op een steenworp afstand van hotel Artemis.
Ook de 112 euro krijg ik weer terug van Olympic. Het feit dat er gelijk een dag na mijn mailtje al iemand belde, is veelbelovend.
Ook de aansluitende vlucht naar Corfu mocht ik halen, al moest ik wel drie tientjes betalen voor een nieuw ticket en was ik de laatste die nog snel de bus in glipte om naar het vliegtuig vervoerd te worden.
De aardige taxichauffeur op de luchthaven hielp met koffers inladen en heeft mij niet opgelicht.
En Penny, van ons favoriete restaurantje, was zo blij mij weer te zien, dat ik na een heerlijk maal zonder te betalen de straat op werd geschopt.