Green Island Blog

vrijdag 26 juli 2013

Zo kan het ook

Tijdens een van mijn eenzame fietstochten door de prachtige Ropa Vallei vond ik eens een auto ondersteboven in een diepe greppel. Waarschijnlijk was de chauffeur in volle vaart rechtdoor gereden terwijl de weg in een haakse bocht naar links ging.
Ik stapte af en was benieuwd of er nog iemand in de wagen zat. Op mijn roepen kwam geen antwoord. Niet geheel gerustgesteld, misschien zat de chauffeur wel zwaargewond of dood in het wrak bekneld,  besloot ik het alarmnummer van de politie te bellen.
Ik legde uit dat ik bij het wrak van een auto in een diepe greppel stond en niet zeker wist of er nog iemand in zat.
Waarom ik hem belde, was de vraag.
Eh, dit is toch het alarmnummer van de politie?
Ja, dus?
Ik legde nogmaals uit dat ik op de plaats van een ongeluk stond en niet wist of er eventueel een gewonde of dode in het wrak zat.
Jaja, dat snapte hij wel. Wat hij niet begreep was waarom ik hem dan belde. Diepe zucht. Maar goed, hij zou mij wel even doorverbinden.
Neh? (Ja?), kraakte de lijn.
Eh, you speak English?, vroeg ik.
Oxi (Nee), ik moest Grieks spreken.
Daar heeft hij een punt, dacht ik, maar daar werd de situatie van een eventuele gewonde niet beter van op dat moment. De redding leek zich aan te dienen in de vorm van een passerende motorrijder en ik wenkte hem met wijdse armgebaren. Hij stopte en ik wees hem op de auto in de greppel. Police, zei ik tegen hem en gaf hem mijn mobiel.
Beide mannen blaften wat tegen elkaar, waarna de motorrijder mij mijn mobiel terug gaf en vertelde dat de politie misschien nog wel een keer langs zou komen. Ooit, eens, waarschijnlijk, misschien. Waarna hij gas gaf en al snel aan de einder verdween.
Even kwam de gedachte in mij op om dan ook maar door te fietsen. Maar dat vond ik toch geen prettig idee. Toen ben ik dus maar met gevaar voor hals, nek en nieren op teenslippers in de steile greppel afgedaald om er drie meter lager achter te komen dat er gelukkig niemand meer in de auto zat. De bestuurder moet donders veel geluk gehad hebben, het dak zat helemaal tegen het stuur gewrongen. Pfoeh, dat liep dus goed af, maar niet dankzij de Politie van Corfu.
Aldus vertelde ik aan Paul, een goede vriend van ons. Hij knikte begrijpend, maar legde uit dat hij de politie van ons prettige Griekse eilandje toch bijzonder hoog had staan. Zijn relaas verklaart alles.

Paul komt op een rustige late zondagmiddag op het briljante idee om samen met moeder de vrouw naar de Chinees te gaan. In het kader ‘kom maar zoals je bent’ stapt hij de auto in met zijn favoriete Plutosloffen nog aan de voeten, compleet met vrolijk flapperende oren en lange dopneus. En ze laten zich het maal smaken. Paul spoelt het weg met een respectabel aantal biertjes, terwijl Lula, zijn vrouw , het rustig aan doet met wijn.
Twee uur later weer onderweg naar huis loopt hij in de fuik. De politie van Corfu heeft groots uitgepakt met zes auto’s, drie motorfietsen en een indrukwekkend aantal agenten.
Een jonge officier loopt op Paul toe en vraagt vriendelijk of hij zijn papieren even mag zien. Paul voldoet met enige terughoudendheid aan dit verzoek, wetende dat niet alles helemaal in orde is. Zijn rijbewijs is zo versleten en opgevouwen dat het in een holle kies past. De verzekeringspapieren liggen veilig opgeborgen thuis en wegenbelasting heeft hij nog nooit betaald. De APK van de auto is reeds jaren verlopen. De auto is dan ook niet meer showroom-fris. De rechter achterlichtconsole is geheel verdwenen, er zit speling op de stuurkolom, de banden zijn zo glad als slicks en in de linker buitenspiegel zit een ster die het hele oppervlak beslaat.
De jonge motoragent lijkt echter niet onder de indruk te zijn. Of mijnheer gedronken heeft?, vraagt hij.
Jawel officier, geeft Paul ruiterlijk toe, ik heb er een paar op.
Hm, zou hij dan mee willen werken aan een blaastest?
Zeker officier, is Paul heel coöperatief, en opent het portier. Daar zwaaien zijn in Plutosloffen gehulde voeten naar buiten. De motoragent vertrekt echter geen spier en overhandigt Paul het blaasinstrument. De wijzer slaat uit tot diep in het rode vak.
Hm, zoals het er nu uitziet heeft mijnheer te veel gedronken, stelt de agent vast.
Ja, maar het was ook zo gezellig, vult Paul welwillend aan.
Wat nu als we even een kwartiertje a een half uurtje wachten en het nog eens proberen?, stelt de agent voor.
Nou, dat is niet tegen dovemansoren gezegd en terwijl Lula duidelijk maakt dat ze niet bij die man hoort, loopt Paul wat rondjes in de hoop dat daardoor zijn alcoholpromilage snel reduceert tot een acceptabel niveau. Een uur later slaat de test echter nog steeds onverbiddelijk rood uit.
Tja, dan zit er helaas niets anders op dan te constateren dat mijnheer boven de wettelijk toegestane limiet gedronken heeft, stelt de agent enigzins verlegen vast.
OK, antwoordt Paul, en wat betekent dat, officier?
Daar staat een boete op meneer, zegt de agent, de punten van zijn laarzen ernstig bestuderend.
Paul buigt schuldbewust het hoofd en vraagt hoeveel de boete bedraagt.
Tweehonderd euro mijnheer, fluistert de agent enigzins bedremmeld. Maar als u binnen tien dagen betaalt dan kost het maar de helft!, voegt hij er enthousiast aan toe.
Paul blaast onhoorbaar een zucht van verlichting uit en belooft dat advies zeker in overweging te zullen nemen. De agent schrijft een bon uit en draait zich om om zich bij zijn collega’s te voegen.
Maarreh mijnheer de officier, roept Paul, hoe komen we nu thuis?
De agent trekt zijn wenkbrauwen zichtbaar verbaasd omhoog en kijkt Paul bevreemd aan. Met de auto natuurlijk!, roept hij uit.
Zo snel als zijn Plutosloffen hem kunnen dragen, wankelt Paul naar zijn auto.

donderdag 18 juli 2013

Oplossend vermogen

Wat niemand verwacht had, gebeurde toch: ik werd na tien dagen zonder telefoon en internet op mijn mobiel gebeld door een medewerker van Otè. Wat nou toch het probleem was? Ik moest even gaan zitten, zo verbouwereerd was ik.
Juist deze ochtend hebben we zaken gedaan met een andere aanbieder, die volgende week de hele boel in orde komt maken. Zoals de zaken er nu dus voorstaan, duurt het nog maximaal vijf dagen voor we weer verbonden zijn met de digitale wereld. De druk is wat mij betreft dus aardig van de ketel. Daarbij koester ik het idee dat ik nooit meer contact zal opnemen met die prutsers van Otè en ze ook nooit meer ene piaster zal betalen. Heerlijk gevoel geeft dat. Ik kijk nu al uit naar het moment van dreigen dat Otè mij zal afsluiten als ik niet heel snel tot betaling over zal gaan. Doe wat je niet laten kan!
Dus stelde ik de medewerker gerust met de mededeling dat we pas anderhalve week zonder telefoon en internet zitten, dus vanwaar de haast? Maak je niet druk, man. Deze mededeling verontrustte hem toch een beetje, merkte ik aan zijn reactie. De melding stond volgens zijn informatie nog open namelijk. Hm, er wordt blijkbaar toch wel eens ergens een regeltje aan informatie opgeslagen.
Hij was in de buurt en wilde graag even langs komen. Ik heb hem gezegd dat hij van harte welkom was, op voorwaarde dat het niet teveel moeite voor hem was. In gedachten zag ik de vertwijfeling op zijn gezicht bij het horen van die woorden.

Ik bied hem koffie aan, maar dat weigert hij zeer beslist. Nee, hij is gekomen om onze problemen op te lossen, dus voor de draad ermee. Na uitleg mijnerzijds over hoe en wanneer onze problemen ontstaan zijn, verzinkt hij even in een somber gepeins en loopt naar buiten, naar de dichtsbijzijnde telefoonpaal. Even later keert hij met een handvol meetapparatuur terug en zegt dat alles goed is aangesloten. Het probleem moet dus bij ons binnenshuis zitten.
Ik werp een blik op zijn meetinstrumenten en twijfel niet alleen aan zijn vakkundigheid. Wat een bij elkaar geraapt zooitje! Alles hangt met vrolijk gekleurd plakband aan elkaar, al is zo hier en daar een moderne tie rib te zien. Op enkele bakelieten kastjes zijn met dikke zwarte viltstift wat plusjes en minnetjes en andere geheimtaal gekalkt. Ik vraag me af of Alexander Graham Bell ook nog met deze voorwerpen gewerkt heeft.
Geheel volgens de Otè traditie werkt de handel dan ook niet. Geen lampje, geen geluid, zelfs geen geruis komt er uit het aangesloten apparaatje. De monteur zucht eens diep, geeft het apparaat een paar ferme tikken, maar het resultaat blijft hetzelfde. Geen teken van leven.
Hij vraagt of ik een 9-volts batterij heb. Daar kan ik hem tot mijn genoegen niet aan helpen. Maar dat is toch kaneina problima (geen enkel probleem)? Dan ga ik even naar de supermarkt om een batterijtje te kopen! En weg is hij.
Die zien we nooit meer terug, zeg ik tegen Mirjam. Ga je hem ook afmaken?, vraagt ze, refererend aan mijn vorige verhaaltje. Absoluut, antwoord ik, zo zeker als een en een twee is. Ik ga hem waarschijnlijk zelfs bijten. En zijn lichaam los ik misschien wel op in een vat met bijtend zuur.
Maar hij is zo aardig, werpt ze tegen. Zo aandoenlijk, met zijn crêmekleurige petje met zonneklep en daaronder wat grijze plukjes haar.
Dat zijn nou weer vrouwengedachten! Totaal ongeschikt zijn voor je werk, weglopen voor problemen, totale desinteresse om te doen waarvoor je betaald wordt, maar aardig dat hij is! Nee schat, hij gaat er aan, geloof mij maar.
We drinken onze koffie en genieten van een prettige bries die over onze veranda waait, als we na een kwartier wat gemompel uit de woonkamer horen. Nieuwsgierig ga ik eens kijken. Bijna rollen mijn ogen uit hun kassen als ik de monteur weer bezig zie met meten. Wie had daar nou op gerekend? Misschien moet ik mijn mening over hem toch wat bijstellen.
En?, vraag ik vriendelijk belangstellend. Hij kijkt mij vertwijfeld aan. Geen signaal, geen teken van leven, niets. Hij begrijpt er niets van. Ik zeg niets. Er worden wat andere aansluitingen gemaakt, wat connectoren vervangen, maar het resultaat blijft hetzelfde: noppie, nada, naks, niente, nul.
Hij vraagt of ik nog andere aansluitingen in het huis heb. Ik laat hem zien waar de lijn uit de muur komt, als hem iets te binnen lijkt te schieten. Perimenete (wacht)!, roept hij en gaat naar buiten. Even later hoor ik hem in zijn mobieltje staan te schreeuwen. Na een hardgrondig Neh! (Ja!) komt hij weer binnen met een glimlach van oor tot oor. Hij verwijdert alle hulpmiddelen die hij aan de kabels en stekkers had hangen en herstelt de oude constructie. Try, zegt hij, en overhandigt mij de telefoon. Met gerede twijfel druk ik op de belknop en plaats het toestel aan mijn oor. We hebben weer geluid! En internet?, vraag ik hoopvol. Over een paar minuten, zegt hij.
Brilliant!, geef ik hem de credits en steek mijn duim op. Wat er nou toch helemaal mis was gegaan, vraag ik hem.
Het probleem zat hem in de schakelkast mijnheer. Een knop verkeerd omgezet, een verkeerde plug uitgetrokken, noem maar op. Dan legt hij uit dat Otè weer een buslading nieuwe medewerkers in dienst heeft genomen. Schoolverlaters voor wie pa een diploma gekocht heeft. Jongens die dankzij Ome Kalekontos, die toevallig hoog in de boom zit bij Otè, een baantje in de schoot geworpen krijgen. Knapen van wie hun mama in de politiek zit en daardoor grif tot ingenieur gebombardeerd worden en aldus gretig in de gelederen van communicatiemedewerkers opgenomen worden.
Deze jongens worden, niet gehinderd door enige kennis, door hun manager liefdevol bij de schouder gevat en achter een schakelpaneel gezet. Als hij ziet dat ze toch een beetje onwennig naar alle knopjes, lampjes en handles kijken, knijpt hij ze eens speels in de wang en roept vrolijk: Jullie komen er wel uit jongens? Niet aan dát knopje zitten, daar zit mijn eigen aansluiting achter. Maar verder maakt het niet uit. Veel plezier ermee en een fijne werkdag hè? Om drie uur mogen jullie naar huis.
Daarna wandelt hij voldaan naar zijn kantoortje, drinkt zijn laatste restje koffie en gaat verder met de beursberichten lezen.
Aldus het hoofdschuddende relaas van de Otè-medewerker, die met een simpel telefoontje onze bijna twee weken durende ballingschap oploste.
Ik vraag hem hoe hij heet. Vangelis, zegt hij breed glimlachend. Ik woon hier in de buurt, zegt hij er achteraan. Ik sla hem broederlijk op de schouder en bedank hem hartelijk. Alleen met de uiterste wilskracht weerhoud ik mezelf om dat tientje uit mijn broekzak te trekken en aan hem te overhandigen.

dinsdag 16 juli 2013

Klachtenbehandeling



Het was de negende juli 2013 dat een van de ‘technici’ van Otè, de Griekse KPN, besloot een draadje door te knippen, waardoor wij plotseling zonder telefoon en internet kwamen te zitten. Weer een tevreden klant, moet de man gedacht hebben en is daarna ongetwijfeld snel naar een kaffeneion gereden om zich innig tevreden aan buitensporig alcoholgebruik over te geven. Want het is goed rusten na een dag hard werken.
Wie hij, behalve zichzelf, nog meer blij gemaakt heeft met deze actie zal voor altijd ongewis blijven, op onze sympathie kon hij in ieder geval niet rekenen. Vooral het internet is voor ons namelijk van vitaal belang. En dus ben ik bij de buurman gaan bellen, in de wetenschap dat dit wel eens een zeer frustrerende periode kon worden.
Nou, daarin werden wij inderdaad niet teleurgesteld. Een week, tientallen telefoontjes en evenzovele beloftes later zitten we nog steeds hopeloos zonder. Je voelt je als een pingpongbal, zo ben je heen en weer gestuurd tussen allerlei afdelingen, kantoren en instanties. En dan knallen er op den duur allemaal ideeën, beelden en visioenen door je razende kop heen waar je soms wel eens van schrikt. Want je wist niet dat je zoveel agressie, woede en wreedheid in je had!

Net wil ik koffie gaan zetten, als de bel gaat. Aangezien ik zonder internet werkeloos ben, drink ik wat vaker koffie, voornamelijk om te voorkomen dat ik alcoholist word. Dat zou toch teveel eer voor Otè zijn.
Ik open de deur en zie een kleine man van halverwege de vijftig, veel te dik en redelijk onverzorgd. Zijn vriendelijke varkensoogjes liggen diep in zijn opgezwollen, ongezond rode kop, als krenten in een oliebol. Op zijn overhemd zijn nog sporen van een vette hap te ontdekken.
Hij ademt zwaar als hij zich voorstelt als Spiros van de Otè, afdeling klachten. Zoals beloofd zou hij even langs komen om een en ander uit te leggen en recht te zetten. Nou, die belofte is dan langs mij heen gegaan want ik zou gebéld worden door de klachtenafdeling van Otè. Maar ik laat mijn ongenoegen niet merken en vraag hem binnen.
Eenmaal binnen kijkt Spiros even goedkeurend om zich heen en laat zich dan neerploffen op onze bank. Met de mouw van zijn overhemd veegt hij het zweet van zijn voorhoofd, mij ondertussen complimenterend met de zacht snorrende airco. Ik vraag hem of hij trek heeft in koffie. Dat heeft hij, dus vul ik wat water en koffie bij en zet het apparaat aan.
Als ik eenmaal tegenover hem zit, vraagt hij wat mijn probleem nu helemaal is. Dus wijs ik erop dat wij inmiddels al ruim een week zonder telefoon - en dus internet - zitten en hoe rampzalig dat in onze situatie is. Hij hoort mijn tirade welwillend glimlachend aan. Als ik uitgeraasd ben, zegt hij: ‘Only one week?’
Ik barst bijna uit mijn voegen, maar hij lijkt het niet te merken. Hij begint geduldig uit te leggen hoe de situatie bij Otè momenteel is. Veel nieuwe technologie, met alleen maar oud materieel. Heel veel nieuwe aanvragen, maar helaas weinig mensen met een fatsoenlijke opleiding. Zijn monteurs hebben veel noten op hun zang, maar weinig kennis van zaken. En noem maar op.
Hij krijgt het als klachtenmanager allemaal op zijn bordje, begrijpt u mijnheer? Als iemand toch maar eens wilde weten hoe moeilijk zijn bestaan was. Om zijn klaagrede kracht bij te zetten, wist hij met de vlakke hand nogmaals zijn voorhoofd droog en veegt die daarna af aan zijn broek.
Ik antwoord dat ik meevoel met hem, maar dat daarmee mijn probleem niet verholpen is. En, vul ik aan, dat ik mij niet aan de indruk kan onttrekken dat het niemand ene zak lijkt te interesseren of mijn probleem wordt opgelost of niet. Hoofdschuddend hoort hij mij aan.
‘You’re right sir, nobody gives a shit’, zegt hij. Hij pakt een tijdschrift van tafel en wappert zichzelf wat extra koelte toe. Ik sta op en loop naar de keuken om koffie in te schenken.
‘And how about you Spiros?’, vraag ik. ‘Do you give a shit?’
Hij lacht een merkwaardig gorgelende lach die een beetje aan een pruttelend koffiezetapparaat doet denken. ‘Well, to be honest with you sir, no, I don’t give a shit either’.
Vanuit de keuken zie ik hoe hij zijn zware lijf iets verzet op de bank om zijn zakdoek uit zijn broekzak te peuteren. Deze inspanning kost hem zoveel moeite dat het zweet hem direct uitbreekt. Hij begint zijn voorhoofd tenminste driftig te deppen met zijn zakdoek. Ik vraag hem wat hij dan eigenlijk komt doen.
‘It’s my job sir, listening to your complaint. That’s all I can do for you’, legt hij geduldig uit. ‘No more, no less’. Hij propt zijn zakdoek weer waar hij vandaan kwam. ‘I only have to work for two more years and then I will retire, thank God’, waarna hij een kruis slaat.
Geruisloos open ik na de laatste opmerking het gootsteenkastje, grijp blindelings het meest voor de hand liggende flesje met reinigingsmiddel – later zal ik ontdekken dat er een doodskop op staat - en giet een flinke scheut in zijn koffiebeker. ‘Sugar and milk?’, vraag ik. ‘Please sir’, beaamt hij. Het kan er nog net bij.
Ik serveer de koffie en neem tegenover hem plaats. Hij begint een geanimeerd betoog over wat hij allemaal gaat doen als hij eenmaal met pensioen is. Het leven wordt een groot feest voor Spiros, reken daar maar op. Terwijl ik quasi geïnteresseerd luister en mijn koffie met kleine slokjes drink, blijft de zijne onaangeroerd. De Griek drinkt zijn koffie het liefst koud en Spiros vormt daar geen uitzondering op. Net komt hij aan het besluit van zijn zonnige toekomstverwachting, als hij zijn beker oppakt en snel achter elkaar een paar flinke slokken neemt.
Merkwaardig hoe het volgende moment zich als in vertraging voor mij lijkt af te spelen. Ik zie hem nog heel beheerst de beker weer op tafel zetten, voorzichtig om toch maar niet te morsen of de boel stuk te maken. Dan verandert zijn rode gelaatskleur naar diep paars, terwijl een ader  ter grootte van een flinke regenworm zich aftekent over zijn voorhoofd. Zijn ogen ploppen bijkans uit hun kassen terwijl zijn mond zich opent in een machteloos gebaar om zijn wanhoop en pijn uit te schreeuwen. Hij produceert slechts een vaag gereutel en gerasp. Zijn mollige handen, de vingers krampachtig gekromd, grijpen naar zijn borst, als in een poging zijn hart er uit te scheuren, terwijl zijn hoofd achterover slaat. Dan zakt zijn lichaam, schijnbaar plotseling ontspannen, in elkaar en ontsnapt er uit zijn mond een langgerekte zucht. ‘Ahhh’.
Als in een film zie ik de hele scene, die waarschijnlijk minder dan vijf seconden duurde, aan mij voorbij komen. Met een kalmte die mijzelf verbaast, vraag ik aan Spiros of het gaat. Geen antwoord. Ik ben niet verrast, zijn gezicht is net zo paars als dat van een gehangene. Zijn lippen zijn vertrokken in een afschuwelijke grimas, als van een geslachte koe.
Ik kom kalm overeind, loop om de tafel heen en voel de pols tussen een protserige imitatie Rolex en zijn hand. Niets, geen enkel teken van leven. Tussen zijn driedubbele kin zoek ik naar enige ritmische beweging, maar mijn moeite is vergeefs. Het ziet er naar uit dat Spiros zijn toekomstplannen moet bijstellen.
Met een rust die doet vermoeden dat ik vaker dergelijke karweitjes afhandel (wat niet zo is), overdenk ik de situatie. Zal ik Otè bellen dat hun geliefde klachtenmanager tijdens de uitoefening van zijn werk, dat hij met zoveel overgave deed, is overleden? Nee, ik kan niet bellen! Dan rest mij niets anders, concludeer ik nuchter, en ik begin zijn lichaam van de bank te trekken voordat hij met de inhoud van zijn darmen mijn bekleding ruïneert.

Misschien heb ik teveel maffiafilms gezien, maar ik heb heel doelbewust alle sporen, voor zover die er waren, van Spiros’ aanwezigheid in ons huis verwijderd. De halve kop koffie heb ik in de gootsteen gekieperd, waarna ik de mok grondig reinig. Zijn lichaam heb ik zo snel mogelijk naar de koele studio onder ons huis gesleept en in plasticfolie gewikkeld. Alles waarmee hij in aanraking gekomen is, heb ik met een droge doek van eventuele vingerafdrukken ontdaan.
’s Avonds na zonsondergang heb ik zijn lichaam met veel moeite, hij woog ruim honderd kilo schat ik, naar zijn auto versleept en in de kofferbak gepropt. Dat viel heel niet mee, want die Japanners bezuinigen op niets behalve op kofferbakruimte.
In het holst van de nacht heb ik Spiros met auto en al de Ionische Zee in gereden, op een plaats waar het strand licht aflopend de zee in gaat, waarna het al snel dieper wordt. Nog even heb ik de wagen nagekeken om mij er van te vergewissen dat die zou zinken. Honderd meter verderop was de wagen nog steeds gedeeltelijk zichtbaar en begon ik mij zorgen te maken dat die niet zou zinken. Maar toen ineens ging de wagen met een flinke zucht de diepte in. Ik heb Spiros een goede reis gewenst en ben naar huis gegaan, waar ik nog een lekkere borrel genomen heb alvorens te gaan slapen.

Als ik de volgende ochtend wakker word, ligt Mirjam mij aan te kijken. ‘Je ziet er tevreden uit,’ zegt ze, ‘gelukkig, zou ik bijna zeggen’.
Ik kus haar op de mond en antwoord: ‘Vanacht heb ik toch zo heerlijk gedroomd!’