Green Island Blog

zaterdag 8 januari 2011

De strijd om het bestaan

Gek is dat: je gaat iets doen waar je enorm zin in hebt en toch denk je ’s ochtends, als de wekker gaat, ik kom mijn nest niet uit. Bekijk het maar!
Ik heb er spijt van dat ik vrijdagavond met Antonios heb afgesproken om hem de volgende dag te vergezellen bij het legen van zijn netten. Tijdens de zomer heeft hij het voor dergelijke bezigheden veel te druk met rondvaarten langs de oostkust van Corfu. Tijdens de winter heeft hij er, wegens een chronisch gebrek aan toeristen, echter alle tijd van de wereld voor. En dus kwam hij afgelopen week even een praatje maken en vroeg of ik weer eens zin had om mee te gaan. Op zo’n moment zie ik alleen de enorme vissen die zich verdringen in de netten en denk ik helemaal niet aan het vroege tijdstip om op te staan.

Ik steek mijn neus boven de deken en draai me direct nog een keer om. Koud! Of is het onder die deken zo warm? Feit is dat in de winter de nachten op Corfu best fris zijn. Niet heel veel onder nul of zo, maar gewoon waterig koud. Zo ook nu. Ik ga in de foetushouding liggen, kop onder de deken. Veilig en geborgen als in de baarmoeder, voel ik me in de warmte en de duisternis.
Maar, afspraak is afspraak, dus gooi ik ineens de dekens van me af en zwaai het eerste been uit bed. Brrr. Ik bibber vanuit de baarmoeder rechtstreeks naar de badkamer.

Als eerste arriveer ik in de haven van Pirgi. Die Antonios, meestal ben ik de laatste. Het geeft mij de gelegenheid even het haventje te ronden. Het mag de naam ‘haven’ eigenlijk niet dragen. Een puist beton in een vierkant gestort, met in het midden ruimte voor een dertigtal bootjes. Op zijn Grieks natuurlijk, dus overal steekt het betonijzer nog naar buiten. Ik kan me zo voorstellen dat menig visser, door armen vol netten en andere visattributen het zicht op zijn onderdanen ontnomen, met de volle porrie op zijn smoel gaat omdat hij blijft haken achter een uitstekend (niet in de zin van goed, eminent) stuk staal. Dat zou ik eigenlijk wel eens mee willen maken, terwijl ik net sta te filmen of zo. YouTube, here I come!
Ik vind een prachtig hoorntje, zoals mijn moeder dat vroeger placht te noemen, en besluit het mee te nemen voor Mirjam. De dag kan al niet meer stuk, de eerste schat is al binnen.
Ah, daar komt Antonios al aan in zijn vooroorlogse Daihatsu Zebra. Rammelend in alle hoeken en gaten die het foeilelijke wagentje rijk is, geen druppel lak meer, verwoest aan binnen- en buitenkant. Ik verdenk het ding ervan dat het ooit nog eens bestuurd is door Hirohito, de Japanse keizer ten tijde van de tweede wereldoorlog. Maar het monster rijdt nog steeds. Ongelofelijk. Je reinste reclame voor Daihatsu.

Als we even later op zee zijn aan de schitterende oostkant van Corfu, op weg naar het eerste net, zien we al dat het een schitterende dag gaat worden. De temperatuur wordt heel aangenaam dankzij de klimmende zon die zich op dit vroege tijdstip al van haar beste laat kant zien. Daar omheen een strakblauwe hemel, met als ondergrond de zee als een biljartlaken. Oostelijk Corfu is schitterend vanaf zee gezien, lui!
Het hoog gelegen Spartillas ligt als een lieflijk Faller dorpje te koesteren tegen de berghelling. Meer op de voorgrond treden de prachtig gesitueerde villa’s en landhuizen met luxe muren aan de kust van Agios Markos en Barbati. Dat alles omgeven door die prachtige groene muur die Corfu zo kenmerkt. Schilderachtige Bountystranden vormen de natuurlijke overgang tussen land en water. En onder ons dat ongelofelijk heldere water van de Ionische Zee! VariĆ«rend van smaragd tot saffier, turkoois, briljant, kobalt, parelmoer en alle andere edelsteenkleuren die je maar kent. Ik kan er uren naar kijken, met de gedachte dat de grootste monsters, maar ook de meest elegante vissoorten zich daarin ophouden. Ik ben heel benieuwd welke schatten de Ionische Zee vandaag allemaal gaat prijsgeven.
Maybe just happy? (Dumb), neurie ik met Kurt Cobain (Nirvana) mee, terwijl ik de opkomende zon recht in het gezicht kijk. Snuivend inhaleer ik de zilte zeelucht. This is life! Ik ben zelfs zo gelukkig dat ik besluit het te vieren door een bak koffie te scoren. Ik heb een pot gezet en heb Antonios gevraagd plastic cups mee te nemen.
Ik houd de koffiekan omhoog en vraag hem of hij ook een bak troost wil. Yes, dat wil hij wel. ‘The cups?’, vraag ik hem, en maak een drinkgebaar. Ah, the cups? Uit zijn jaszak haalt hij een verfrommeld piepschuim bekertje dat ernstig door de ratten is aangevreten. Een helft is grotendeels verdwenen, wat wel erg artistiek staat. Waarschijnlijk heeft hij het ding in een grijs verleden ooit eens gebruikt om wat overtollige olie uit het ruim te scheppen, want de randen van het geschonden bekertje zijn net zo fris als die van een tien jaar oude aangekoekte friteuse in een studentenhuis. Daar word Rob niet vrolijk van, zou de Smaakpolitie zeggen.
Maar ach, vissers zijn tijdens de uitoefening van hun beroep misschien niet helemaal zuiver op de graat, dus ik schenk Antonios in. Meer dan halfvol kan niet vanwege de ontbrekende achterkant (of voorkant, ligt eraan van welke kant je het bekijkt), dus we hebben genoeg voor de hele dag.
Ik hoop dat hij zijn tanden gepoetst heeft, want we moeten het groezelige bekertje nog delen ook. Met maar een bestaande helft om van te drinken, moet ik zijn helft wel kiezen.

De eerste boei komt in zicht. Binnen enkele momenten gaat de Ionische Zee weer geheimen prijsgeven, realiseer ik mij. Met een vloeiende beweging gaffelt Antonios de boei binnenboord, haalt de startlijn binnen tot het eerste gedeelte van het net bovenkomt. Dat drapeert hij met een vloeiende beweging om de netkatrol en start de motor. Langzaam komen de eerste meters van het (kilometer!) lange net boven. Zoals te verwachten vertoont het eerste gedeelte geen leven, maar dan zie ik wat kleur in het net omhoog komen! Een octopus zit totaal verstrengeld in het net. Ja, zie daar maar eens uit te komen. Dat is onbegonnen werk voor de achtarm. Voor Antonios is het slechts een kwestie van een paar seconden. Met een flitsende beweging van zijn mes wordt het dier uit zijn lijden verlost en even later ligt de eerste vangst van de dag trots in de emmer. Dat belooft wat!
En verder gaat het weer met binnenhalen. Vakkundig en snel wordt het net opgetakeld door de lier, terwijl het geoefend oog van Antonios ziet of er iets eetbaars tussen zit. Ik kijk ondertussen in het glasheldere water beneden ons of ik wat levends zie glimmen in het net wat omhoog getakeld word. Dan meen ik wat te zien, zwart, wit en lang. Het volgende moment spartelt er aan dek iets driftig in het rond. Ik denk dat het een driekwart meter paling is, maar Antonios blijft met zijn handen verre van de mooie vangst. ‘Snake!’, waarschuwt hij, ‘Stay there!’. Woest stampend met zijn grote schoenen probeert hij de zeeslang op de kop te trappen. Het arme beest is daar begrijpelijkerwijs niet van gediend en probeert al glibberend en glijdend buiten bereik van de dreunende maat 45 te blijven.
Het is een mooi spektakel, om van een afstandje te bekijken. Predator and pray, live in action. De driftig stampende Antonios doet me nog het meest aan een Indiaan denken die een ronde om een totempaal danst, hopend zo regen te bewerkstelligen. Het kan niet anders of hij moet het ongelukkige beest een paar keer geraakt hebben, maar toch gaat de slang nog steeds als een dolle tekeer over het dek. Ik bereken mijn kansen als hij mijn kant op komt. Gezien de wilde pogingen van de ervaren Antonios om het beest te doden, is serieuze attentie vereist.
Dan grijpt Antonios zijn mes en probeert de hevig kronkelende slang door de kop te steken. Het mag dan wel geen paling zijn, glad is het beest wel. Telkens weet hij de wilde steken van Antonios dodelijke mes te ontwijken, of het moet hem niet deren als hij een mes door zijn kop heen krijgt.
Dan zet Antonios zwaarder geschut in: de gaffel. Duidelijk is te merken dat de slang het zat wordt om alle aanslagen op zijn leven af te weren. De arme donder krijgt een paar venijnige meppen met de roestige maar vlijmscherpe haak van de gaf te verwerken.
Uiteindelijk wint de mens het, zoals zo vaak. Ik vind het jammer voor de slang, het dier heeft zich kranig verweerd. Met een laatste siddering door zijn lange lijf geeft hij zijn nederlaag toe. Maar ik ben toch wel blij dat Antonios niet in paniek overboord is gesprongen en ik alleen met het giftige reptiel achterbleef op het kleine bootje.
Nadat Antonios is uitgehijgd, gaat hij verder met het binnenhalen van het net. Ik zie hem hopen dat niet de hele familie van de zeeslang zich in zijn net bevindt.

Over de rest van de vangst kan ik kort zijn. Na een hoopvol begin kwam al heel snel de klad er in. Het tweede net bevatte, behalve wat zeegras en een verdwaalde kokkel, niets. het derde net kwam boven met enkele visjes die in een postzegelverzameling niet zouden misstaan qua kleurrijkheid, patroon en formaat en dat was de trotse vangst van de dag. Niet genoeg om voor naar de stad te rijden en het daar te verkopen aan een marktkoopman. Wel genoeg om zelf een lekker maaltje te bereiden.
Als ik in de plastic emmer kijk en de opbrengst van veel zwoegen en zweten zie, moet ik denken aan de spreuk die ik las op de Borndiep, Kapitein Kees’ sportvisboot in Den Helder: Het is wel altijd visdag, maar niet altijd vangdag.