Green Island Blog

zondag 26 december 2010

Eenzame kerst, heerlijk!

Het is nu ruim vier maanden dat Mirjam in Nederland is en ik dus alleen ben hier. Of ik niet eenzaam ben, vragen veel mensen. Zeker in de weekends of met de feestdagen maken vrienden zich de grootste zorgen om mij.
Oh, ik word regelmatig doordeweeks en vooral op zaterdag en zondag uitgenodigd. Zeker op die dagen ‘dat geen mens alleen mag zijn’, zoals een goede vriend dat verwoordde, had ik over gebrek aan belangstelling niet te klagen. Toch was ik tweede kerstdag alleen. Of ik dat erg vond? Nee. Ik heb een van de beste avonden van mijn leven gehad.

Na een heerlijke macaronischotel met salami en kaassaus ben ik er eens lekker voor gaan zitten en heb Bruce Springsteen Live in Dublin opgezet. Het dvd-tje had ik van een vriendin aanbevolen gekregen, want helemaal fantastisch. Volgens haar. Nu ben ikzelf geen groot fan van Springsteen, ondanks dat ik het een topartiest vind. Ik dacht, als ik er niks aan vind, kan ik altijd wat anders opzetten, ik heb met niemand wat te maken.
Het was geweldig mensen, Christine had er geen woord van gelogen. Bruce met The Session Band – zeker een man of twintig - op een reusachtig podium, dat bijna bezweek onder zoveel muzikaal talent. Bruce die – zoals we dat van hem gewend zijn – bijna drie uur los gaat op een dertigtal Ierse volksliederen. Wat een overgave, energie, plezier en een liefde heeft die man voor muziek! Het publiek was nog niet uitgeklapt of het volgende nummer werd alweer ingezet.
Hoogtepunt vond ik het nummer Eye on the prize, een gevoelige ballade die prachtig gebracht werd. Kippenvel. En iedereen deelt mee in het enthousiasme van Springsteen. Blazers, zuigers, violisten, pedalisten, drummers, gitaristen, zangers en zangeressen, allemaal straalden ze bij het ten gehore brengen van de liedjes.
Ik heb me geen seconde verveeld en voelde me verplicht mijn whiskyvoorraad aan te spreken om te delen in de feestvreugde. Het was dan wel Schotse whisky, maar dat mocht de sfeer er niet slechter op maken.
Na bijna drie uur muziek en de bodem van de fles in zicht (de fles was al aangebroken hoor) was de koek toch echt op en voelde ik me supergelukkig. Bruce en band, bedankt!
Maar als ik dan weer eens een avondje muziek draai dan doe ik het goed ook. Dus besloot ik Deep Purple met het Royal Philharmonic Orchestra op te zetten. De eerste hè, uit 71, dus met de heren nog als jonge goden, en inclusief Ritchie Blackmore. Uniek document in de geschiedenis van de muziek. Deep Purple was dat jaar net uitgeroepen tot meest lawaaiige band van de wereld en juist tijdens dat concert (in de beroemde Royal Albert Hall) lieten ze heel duidelijk horen waar de roots van hardrock nu eigenlijk liggen: in de zware klassiek.
Schitterend om die twee werelden verenigd te zien. Al waren er verschillen te horen en vooral te zien. De zeer degelijke uniformen en de ronduit saaie bloempotkapsels van de orkestleden, met als uitschieter de harpiste die naar dezelfde kapper ging als Beatrix. Twee druppels, ik zweer het!
En dan de rocksterren, met hun merkwaardige suède hesjes met franje, waanzinnig strakke broeken met bont dessin en wijde pijpen, met daarboven woeste tot in het roekeloze gedreven kapsels. Genieten!
Tijdens het hoogtepunt (voor mij dan) van het concert, als Ritchie Blackmore een spetterende solo ten beste geeft, zit ik met een glas ouzo in de hand hevig te slikken van emotie.
Ik zet ook de jaren 90 versie op. Ook prachtig, al is duidelijk te zien dat de heren rockers geen jonge goden meer zijn. Ze zijn wat dikker, er zit wat minder haar op, maar muzikaal is het nog steeds de absolute top. Natuurlijk ontbreekt Blackmore deze keer, na een zoveelste ruzie met Ian Gillan. Maar ik moet zeggen, Steve Morse is een waardig vervanger. Al heb ik liever Ritchie. Sorry Steve.
Uitschieter is het zeer melodieuze nummer One From The Meadow met Sam Browne op zang. Dijk van een stem, prachtige meid met alles erop en eraan. En dan dat open geknoopte donker paarse overhemd – heel toepasselijk. De ster van de avond voor mij.
Ik schenk nog maar eens bij en zoek dan tussen de stapels dvd’s Woodstock op. Als ik lekker een drankje op heb dan wil het wel eens gebeuren dat ik een beetje nostalgisch word. Dan is het grootste popspektakel aller tijden natuurlijk een honderd procentje, met bands als Santana, The Who, Crosby, Stills & Nash en andere grootheden. Maar omdat een nacht ook niet onueindig is, de registratie van alle Love & Peace duurt ruim drie uur, zoek ik de mooiste stukjes er uit. Joe Cocker natuurlijk met zijn bloedstollende versie van A Little Help From My Friends. Joe, met zijn spastische dronken bewegingen, zijn laarsjes met daarop de Stars & Stripes van Amerika en de onbehoorlijk uitlopende bakkebaarden. Ik moet denken aan mijnheer Kerkhoff, mijn leraar wiskunde. Ik zie hem nog vol ontzetting staan voor een foto van Cocker die bij ons in de klas was opgehangen. Joe, met de muil wagenwijd open, uitpuilende tong, overhemd met vrouwenkopjes en die bakkebaarden. Ik hoor het Kerkhoff nog zeggen: Dat vind ik nou afschuwelijk hè. Joe kon voor ons niet meer kapot.
Natuurlijk nog de beroemde, maar vooral woeste, tien minuten durende uitvoering van Going Home bekijken. Alvin Lee, de zanger-gitarist van Ten Years After, die nog niet ten onder gegaan was aan de geestverruimende middelen, was toen op zijn best en we mogen het niet missen.
Na Woodstock en de nodige ouzo’s ben ik in zo’n wereldstemming dat ik begin bier in mijn kop te storten en Tom Waits op zet: Birma Shave. Een zeer jonge Waits (halverwege de jaren 70) die hevig rokend en drinkend tegen een benzinepomp leunt en met zijn (toen al!) doorleefde stem zijn liederen over armzalige alcoholisten, praatgrage prostituees, kleine criminelen, zuipende zeelieden en verlopen verliezers ten gehore brengt. Schitterend, in een woord. En ik prijs mij gelukkig dat ik nooit door Waits bezongen zal worden vanwege een dak boven mijn hoofd, een nauwelijks te bevatten geluksgevoel en een geregeld leven. Maar dat wil niet zeggen dat je eens in de zoveel tijd eens lekker door je remmen kan schieten en ik neem nog maar een biertje. Al raadt Waits cheap wine en een bottle of bargain Scotch aan.
Plati, die nu de vrouw in huis is die op mij moet letten, vindt mijn uitgelaten toestand, die zich uit in het slaken van rauwe kreten en driftig drummen op de stoelleuning, zorgelijk. Ze begint liefdevol mijn handen te likken. Het komt allemaal goed, baas, lijkt ze te willen overbrengen. Ik stel haar met een aai over de kop en een zoen op de neus gerust. Ik voel mij opperbest Plati, maak je geen zorgen.
Maar we gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet. Al dient zich zo langzamerhand het ochtendgloren aan.
Toch kunnen we deze mooie nacht niet afsluiten zonder my all time favorite: The Doors. Want het leven is niet alleen maar lachen natuurlijk. Geen beeld deze keer, alleen de muziek.
Ik krijg ineens vreselijk zin om Horse Latitudes te draaien. Dit bizarre gedicht werd door Jim Morrison geschreven nadat hij een boek had gelezen over het (werkelijk bestaande) verschijnsel Horse Latitudes (oftewel Paarden Breedtegraden). Dit is een plotseling opstekende windstilte op een van de wereldzeeën. Tijdens het vervoer van een schuit vol paarden die ingezet zouden worden in een oorlog, wordt het schip inderdaad overvallen door windstilte en iedereen dreigt midden op zee te sterven van honger en vooral dorst. Dan steekt er een heel klein beetje wind op en men besluit alle paarden overboord te zetten ten einde het vege lijf te redden. Morrison bezingt de paniek en de doodstrijd van de paarden (Legs furiously pumping, their stiff green gallop, nostral agony), of eigenlijk moet ik zeggen: hij brult het uit. Fantastisch, en ik zet de versterker op volume politiebezoek, want burenoverlast. Dat ik uit volle borst mee schreeuw is in Nederland garantie voor een bezoekje van de Hermandad, of het misschien wat rustiger kan. Maar hé, wij wonen helemaal vrij, dus er is geen mens die er last van heeft!
Dan volgen wereldnummers als When The Music’s Over, Break on Through, Light My Fire (met de solo’s onbehoorlijk hard) en natuurlijk The End. En ik giet nog meer bier in mijn hoofd, galm luid mee en ben zo gelukkig als een kind in de speeltuin.
Ik moet onweerstaanbaar aan vroeger denken, toen ik met mijn vrienden de platenbakken afzocht op albums van The Doors. Eerst bij Elpee, het kleine winkeltje naast V&D in Leiden. Later bij een nog beter geoutilleerde zaak genaamd Plato (in de Vrouwensteeg in Leiden), die al deze en andere onverslijtbare muziekhelden altijd op voorraad had. Gouden tijden herleven.
Inmiddels tel ik vier lege bierblikjes in de langzaam dovende openhaard. Ik dub of ik nog een nieuwe ga halen. Het is niet ver lopen naar de koelkast. Morrison zingt: Time to live, time to lie, time to laugh, time to die. Take it as it comes. Maar het eerste licht komt al door de ramen en ik begin slaap te krijgen.
Dan begint een van de meest sombere nummers van The Doors: End of the night. Ik vat het op als teken en val enkele ogenblikken later overgelukkig in een diepe slaap.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten