Green Island Blog

maandag 11 januari 2010

Oh poh poh (6)

Nou, daar zijn we dan weer. Zo kom je nooit in het ziekenhuis en dan ben je er ineens voor de tweede keer binnen een halve week.
Zo rustig als het de vorige keer was, zo chaotisch is het nu. Het is er drukker dan tijdens happy hour in een studentencafé. De hele gang is volgepakt met Grieken van allerlei pluimage. De meesten druk pratend en gebarend voor zover mogelijk. Anderen zwijgend en in gedachten verzonken, sommigen bedrukt naar de grond starend. Na mijn eerste bezoek aan het ziekenhuis kan ik me er nu iets meer bij voorstellen.
De verhalen over het horrorziekenhuis zijn legendarisch. Als Griekse kinderen hun bordje souvlaki niet leeg eten, dreigen de ouders wel eens met het ziekenhuis. Heel gemeen, maar het helpt wel, dat bordje gaat leeg. Er gaat van dit hospitaal meer dreiging uit dan van een dronken Sinterklaas met een pesthumeur. Zelfs zware criminelen en niets ontziende moordenaars geven de voorkeur aan de gevangenis boven het ziekenhuis.
Verhalen over de wachttijden van dit ziekenhuis zijn even schrijnend als ontmoedigend. Regelmatig moeten wachtenden, die toch al niet in goeden doen zijn, door hun familie bijgestaan worden als ze aan de beurt zijn, te verzwakt door honger en slaapgebrek om op eigen kracht de behandelkamer te betreden. Vaak waren patiënten te uitgeput, zowel geestelijk als lichamelijk, om zich verstaanbaar te maken en aldus hun klachten of gebreken te uiten. Met minimaal een sterfgeval per jaar in de gelederen der wachtenden wordt de reputatie van horror ziekenhuis ferm bevestigd.
Gelukkig heb ik een afspraak, volgens het vodje papier dat ik van de dokter in Pirgi meegekregen heb: 09.30 uur. Hoeveel wachtenden kan je op dat tijdstip voor je hebben?
Ik vermoed dat er aan weerszijden van de gang allerlei behandelkamers zijn, getuige gewichtig uitziende opschriften, die helaas allemaal in het Grieks zijn. Ik laat mijn briefje trots zien aan een gewichtig uitziende dame in een witte jas. Ze heeft wel drie pennen in haar borstzak, dus zal ze wel dokter zijn. Ze begint me in het Grieks uit te schelden, althans zo komt het over.
Speak English?, vraag ik voorzichtig.
Yes sir, nummertje uit de automaat trekken en wachten tot mijn nummer op dat matrixbord verschijnt. Daarna moet ik mij met mijn papieren aan dat loket vervoegen, kijk, daar, wijst ze mijn hoofd de goede kant op. Daar kan ik een stempel krijgen. Daarna zal ik binnen geroepen worden achter een van de drie verveloze deuren die zij aanwijst. Ik wil haar nog attent maken op het tijdstip op mijn briefje, maar ze is al doorgelopen. Hm, dan maar hopen dat er deze keer wel een rolletje in het nummerapparaat zit.
Dat zit er! Ik ontfutsel het apparaat nummer 171. Ik kijk op het nummerapparaat en zie dat nummer 37 aan de beurt is. Gelukkig heb ik een bijna nieuw Sudokuboekje bij me. Mij hebben ze niet.

Ik ben inmiddels aan mijn vierde Sudoku toe en ruim anderhalf uur verder. Ik neem de troosteloze omgeving nog maar eens in me op. Je stelt je er op in dat het anders is dan in Nederland, maar een dergelijke bende verwacht je toch niet in een EU-land. Angola is er niets bij, vermoed ik zo.
Alles is tot op de draad versleten. Meubilair, interieur, apparatuur, de glimlach van het personeel, het is allemaal aan vervanging toe. De laatste verfbeurt is ergens net na het bombardement tijdens de tweede wereldoorlog geweest, schat ik zo in.
Soms komt er iemand piepend en rammelend voorbij in een vervallen rolstoel, moeizaam malend om de wielen in beweging te houden. Val je eenmaal stil dan krijg je het kreng net zo makkelijk van zijn plaats als een hunebed. Ik heb dat type rolstoel wel eens eerder gezien in Russische oorlogsfilms.
Dan word ik in mijn overpeinzingen gestoord door het geluid van een zwaar aanlopend voertuig. Het wordt veroorzaakt door een tweetal ambulancebroeders die een ziekenhuisbed, waarvan drie wieltjes toch nog draaien, de overvolle gang opduwen. Onder de verschoten lakens ligt een knulletje van een jaar of twaalf hevig te kreunen. Zijn ongelukkige moeder houdt zijn handje vast en kijkt wanhopig om zich heen naar hulp. De ambulancemedewerkers, die vinden dat hun taak er wel op zit, draaien zich zonder iets te zeggen om en verlaten de gang. Aan het antieke ziekenhuisbed hangt een totaal verroest zuurstofflesje.
Ik kan niet zien wat het mannetje mankeert, maar aan het voortdurende gekreun te horen heeft hij veel pijn en ongemak. Het betraande gezicht van zijn ongeruste moeder bevestigt mijn vermoeden. Dan valt mijn situatie nog mee denk ik egoïstisch.
Niemand van de wachtenden heeft aandacht voor het leed van het jongetje en zijn ongeruste moeder. De wachtenden gaan door met op luide toon praten, patiënten lopen in hun kamerjas voorbij. Het verplegend personeel loopt af en aan maar laat zich niets gelegen liggen aan het jongetje en zijn moeder.
Een half uur verder is er niet veel veranderd aan de toestand. Het ventje kreunt en steunt, zo nu en dan even huilend. Zijn moeder kan het niet langer aanzien en besluit zelf op onderzoek uit te gaan. Ze begint het bed moeizaam verder te duwen en spreekt iets verderop een passerende dokter aan. Ik voel toch wel opluchting als de dokter zich haar lot aantrekt en haar een behandelkamer in stuurt.

Dan wordt het tijd om de Sudoku weg te leggen en het matrixbord in de gaten te houden. Nummer 167 staat inmiddels aan het loket, volgens het matrixbord. Het moment is aangebroken om mij bij het loket waar alles om draait te gaan staan. Je wil niet meemaken dat in een onbewaakt ogenblik je beurt voorbij is. Dan mag je een nieuw nummertje trekken en kom je die dag niet meer aan de beurt.
Als nummer 170 aan het loket staat, zijn al mijn zintuigen op de toppen van hun zenuwen, als een loper op de 100 meter wachtend voor het startschot. Een klein Griekje, formaat David de Kabouter, heeft quasi onopvallend naast mij plaats genomen. Ik vermoed onraad en heb me al voorgenomen mij niet de kaas van het brood af te laten eten door een Griekse proleet, ondermaats of niet.
Toch lukt het hem voor te piepen. Hij wacht namelijk niet tot mijn voorganger, een wat tobberige vrouw op leeftijd, na de noodzakelijke stempel haar boekje kan oppakken en vertrekken, hij duwt haar gewoon opzij en schuift zijn boekje onder het loketje door.
Wacht maar vader, die is maar geleend, denk ik, en zet me schrap. Na zijn stempel ontvangen te hebben, wisselt hij nog een paar woorden met het vrouwtje achter het raampje en loopt met een triomfantelijke blik weg. Als een commando vanuit zijn schuilplaats kom ik in actie. Ik steek een been uit, net voor zijn korte pootjes. Hij struikelt en valt net niet voorover. Jammer, maar ik ben toch tevreden als ik in zijn verbaasde smoelwerk kijk. Signomi (sorry), mompel ik en zet de noodzakelijke pas naar het loket alvorens een andere Griek van de seconde oponthoud gebruik maakt.
De lokettiste, die duidelijk uitstraalt dat ze net zoveel van mensen houdt als van besmettelijke ziekten, vraagt naar mijn nummertje. Waarom wel aan mij en niet aan dat onderkruipsel dat voor piepte, vraag ik me af. Maar ik zeg het niet. Het mens ziet eruit als Eucalypta de heks, met een enorme puist formaat aardbei op haar neus. Om het af te maken heeft ze een tweede op haar kin waar ook nog eens een grote haar uit groeit.
Eucalypta bestudeert mijn briefje alsof het een van de Dode Zeerollen is. Gelukkig kan ze er geen onvolkomenheden op vinden. Met duidelijke tegenzin slaat ze er een gat in met een stempel en staart weer voor zich uit alsof we elkaar nooit ontmoet hebben.

OK, het ging niet snel en zeker niet van harte, maar ik heb dan toch mijn stempeltje, dus is men in bepaalde regionen van mijn bestaan op de hoogte. Nu is het nog een kwestie van een paar minuten. Nou ja, een kwartiertje. Dan is het eindelijk zo ver.
Een van de zwaar beschadigde deuren zwaait krakend open. Een man met een slagersjas en een groen mutsje op zijn bezwete hoofd roept om meneer Murder. Ik sta op en zeg, yes your honor, that’s me.
Achter zijn rug zie ik een gordijn met daarvoor een behandeltafel waarop witte lappen slordig gedrapeerd liggen. Een half dozijn zorgelijk kijkende mensen, sommigen met bebloede handschoenen, anderen met schoonmaakattributen lopen door elkaar. De dok doet de deur verder open en wenkt mij binnen. De vage glimlach die hij produceert ontbloot een spleetje tussen zijn voortanden, maar heeft niet bepaald een geruststellende uitwerking op mij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten