Green Island Blog

zondag 26 december 2010

Eenzame kerst, heerlijk!

Het is nu ruim vier maanden dat Mirjam in Nederland is en ik dus alleen ben hier. Of ik niet eenzaam ben, vragen veel mensen. Zeker in de weekends of met de feestdagen maken vrienden zich de grootste zorgen om mij.
Oh, ik word regelmatig doordeweeks en vooral op zaterdag en zondag uitgenodigd. Zeker op die dagen ‘dat geen mens alleen mag zijn’, zoals een goede vriend dat verwoordde, had ik over gebrek aan belangstelling niet te klagen. Toch was ik tweede kerstdag alleen. Of ik dat erg vond? Nee. Ik heb een van de beste avonden van mijn leven gehad.

Na een heerlijke macaronischotel met salami en kaassaus ben ik er eens lekker voor gaan zitten en heb Bruce Springsteen Live in Dublin opgezet. Het dvd-tje had ik van een vriendin aanbevolen gekregen, want helemaal fantastisch. Volgens haar. Nu ben ikzelf geen groot fan van Springsteen, ondanks dat ik het een topartiest vind. Ik dacht, als ik er niks aan vind, kan ik altijd wat anders opzetten, ik heb met niemand wat te maken.
Het was geweldig mensen, Christine had er geen woord van gelogen. Bruce met The Session Band – zeker een man of twintig - op een reusachtig podium, dat bijna bezweek onder zoveel muzikaal talent. Bruce die – zoals we dat van hem gewend zijn – bijna drie uur los gaat op een dertigtal Ierse volksliederen. Wat een overgave, energie, plezier en een liefde heeft die man voor muziek! Het publiek was nog niet uitgeklapt of het volgende nummer werd alweer ingezet.
Hoogtepunt vond ik het nummer Eye on the prize, een gevoelige ballade die prachtig gebracht werd. Kippenvel. En iedereen deelt mee in het enthousiasme van Springsteen. Blazers, zuigers, violisten, pedalisten, drummers, gitaristen, zangers en zangeressen, allemaal straalden ze bij het ten gehore brengen van de liedjes.
Ik heb me geen seconde verveeld en voelde me verplicht mijn whiskyvoorraad aan te spreken om te delen in de feestvreugde. Het was dan wel Schotse whisky, maar dat mocht de sfeer er niet slechter op maken.
Na bijna drie uur muziek en de bodem van de fles in zicht (de fles was al aangebroken hoor) was de koek toch echt op en voelde ik me supergelukkig. Bruce en band, bedankt!
Maar als ik dan weer eens een avondje muziek draai dan doe ik het goed ook. Dus besloot ik Deep Purple met het Royal Philharmonic Orchestra op te zetten. De eerste hè, uit 71, dus met de heren nog als jonge goden, en inclusief Ritchie Blackmore. Uniek document in de geschiedenis van de muziek. Deep Purple was dat jaar net uitgeroepen tot meest lawaaiige band van de wereld en juist tijdens dat concert (in de beroemde Royal Albert Hall) lieten ze heel duidelijk horen waar de roots van hardrock nu eigenlijk liggen: in de zware klassiek.
Schitterend om die twee werelden verenigd te zien. Al waren er verschillen te horen en vooral te zien. De zeer degelijke uniformen en de ronduit saaie bloempotkapsels van de orkestleden, met als uitschieter de harpiste die naar dezelfde kapper ging als Beatrix. Twee druppels, ik zweer het!
En dan de rocksterren, met hun merkwaardige suède hesjes met franje, waanzinnig strakke broeken met bont dessin en wijde pijpen, met daarboven woeste tot in het roekeloze gedreven kapsels. Genieten!
Tijdens het hoogtepunt (voor mij dan) van het concert, als Ritchie Blackmore een spetterende solo ten beste geeft, zit ik met een glas ouzo in de hand hevig te slikken van emotie.
Ik zet ook de jaren 90 versie op. Ook prachtig, al is duidelijk te zien dat de heren rockers geen jonge goden meer zijn. Ze zijn wat dikker, er zit wat minder haar op, maar muzikaal is het nog steeds de absolute top. Natuurlijk ontbreekt Blackmore deze keer, na een zoveelste ruzie met Ian Gillan. Maar ik moet zeggen, Steve Morse is een waardig vervanger. Al heb ik liever Ritchie. Sorry Steve.
Uitschieter is het zeer melodieuze nummer One From The Meadow met Sam Browne op zang. Dijk van een stem, prachtige meid met alles erop en eraan. En dan dat open geknoopte donker paarse overhemd – heel toepasselijk. De ster van de avond voor mij.
Ik schenk nog maar eens bij en zoek dan tussen de stapels dvd’s Woodstock op. Als ik lekker een drankje op heb dan wil het wel eens gebeuren dat ik een beetje nostalgisch word. Dan is het grootste popspektakel aller tijden natuurlijk een honderd procentje, met bands als Santana, The Who, Crosby, Stills & Nash en andere grootheden. Maar omdat een nacht ook niet onueindig is, de registratie van alle Love & Peace duurt ruim drie uur, zoek ik de mooiste stukjes er uit. Joe Cocker natuurlijk met zijn bloedstollende versie van A Little Help From My Friends. Joe, met zijn spastische dronken bewegingen, zijn laarsjes met daarop de Stars & Stripes van Amerika en de onbehoorlijk uitlopende bakkebaarden. Ik moet denken aan mijnheer Kerkhoff, mijn leraar wiskunde. Ik zie hem nog vol ontzetting staan voor een foto van Cocker die bij ons in de klas was opgehangen. Joe, met de muil wagenwijd open, uitpuilende tong, overhemd met vrouwenkopjes en die bakkebaarden. Ik hoor het Kerkhoff nog zeggen: Dat vind ik nou afschuwelijk hè. Joe kon voor ons niet meer kapot.
Natuurlijk nog de beroemde, maar vooral woeste, tien minuten durende uitvoering van Going Home bekijken. Alvin Lee, de zanger-gitarist van Ten Years After, die nog niet ten onder gegaan was aan de geestverruimende middelen, was toen op zijn best en we mogen het niet missen.
Na Woodstock en de nodige ouzo’s ben ik in zo’n wereldstemming dat ik begin bier in mijn kop te storten en Tom Waits op zet: Birma Shave. Een zeer jonge Waits (halverwege de jaren 70) die hevig rokend en drinkend tegen een benzinepomp leunt en met zijn (toen al!) doorleefde stem zijn liederen over armzalige alcoholisten, praatgrage prostituees, kleine criminelen, zuipende zeelieden en verlopen verliezers ten gehore brengt. Schitterend, in een woord. En ik prijs mij gelukkig dat ik nooit door Waits bezongen zal worden vanwege een dak boven mijn hoofd, een nauwelijks te bevatten geluksgevoel en een geregeld leven. Maar dat wil niet zeggen dat je eens in de zoveel tijd eens lekker door je remmen kan schieten en ik neem nog maar een biertje. Al raadt Waits cheap wine en een bottle of bargain Scotch aan.
Plati, die nu de vrouw in huis is die op mij moet letten, vindt mijn uitgelaten toestand, die zich uit in het slaken van rauwe kreten en driftig drummen op de stoelleuning, zorgelijk. Ze begint liefdevol mijn handen te likken. Het komt allemaal goed, baas, lijkt ze te willen overbrengen. Ik stel haar met een aai over de kop en een zoen op de neus gerust. Ik voel mij opperbest Plati, maak je geen zorgen.
Maar we gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet. Al dient zich zo langzamerhand het ochtendgloren aan.
Toch kunnen we deze mooie nacht niet afsluiten zonder my all time favorite: The Doors. Want het leven is niet alleen maar lachen natuurlijk. Geen beeld deze keer, alleen de muziek.
Ik krijg ineens vreselijk zin om Horse Latitudes te draaien. Dit bizarre gedicht werd door Jim Morrison geschreven nadat hij een boek had gelezen over het (werkelijk bestaande) verschijnsel Horse Latitudes (oftewel Paarden Breedtegraden). Dit is een plotseling opstekende windstilte op een van de wereldzeeën. Tijdens het vervoer van een schuit vol paarden die ingezet zouden worden in een oorlog, wordt het schip inderdaad overvallen door windstilte en iedereen dreigt midden op zee te sterven van honger en vooral dorst. Dan steekt er een heel klein beetje wind op en men besluit alle paarden overboord te zetten ten einde het vege lijf te redden. Morrison bezingt de paniek en de doodstrijd van de paarden (Legs furiously pumping, their stiff green gallop, nostral agony), of eigenlijk moet ik zeggen: hij brult het uit. Fantastisch, en ik zet de versterker op volume politiebezoek, want burenoverlast. Dat ik uit volle borst mee schreeuw is in Nederland garantie voor een bezoekje van de Hermandad, of het misschien wat rustiger kan. Maar hé, wij wonen helemaal vrij, dus er is geen mens die er last van heeft!
Dan volgen wereldnummers als When The Music’s Over, Break on Through, Light My Fire (met de solo’s onbehoorlijk hard) en natuurlijk The End. En ik giet nog meer bier in mijn hoofd, galm luid mee en ben zo gelukkig als een kind in de speeltuin.
Ik moet onweerstaanbaar aan vroeger denken, toen ik met mijn vrienden de platenbakken afzocht op albums van The Doors. Eerst bij Elpee, het kleine winkeltje naast V&D in Leiden. Later bij een nog beter geoutilleerde zaak genaamd Plato (in de Vrouwensteeg in Leiden), die al deze en andere onverslijtbare muziekhelden altijd op voorraad had. Gouden tijden herleven.
Inmiddels tel ik vier lege bierblikjes in de langzaam dovende openhaard. Ik dub of ik nog een nieuwe ga halen. Het is niet ver lopen naar de koelkast. Morrison zingt: Time to live, time to lie, time to laugh, time to die. Take it as it comes. Maar het eerste licht komt al door de ramen en ik begin slaap te krijgen.
Dan begint een van de meest sombere nummers van The Doors: End of the night. Ik vat het op als teken en val enkele ogenblikken later overgelukkig in een diepe slaap.

zaterdag 25 december 2010

Die dure kerstdagen op Corfu

Ik word wakker van het gebeier van de plaatselijke koster. Huh? Het is toch geen zondag? Omdat de dagen hier soms veel op elkaar lijken, kan een mens wel eens in de war raken, maar ondanks mijn slaperig hoofd weet ik redelijk zeker dat het een doordeweekse dag is. Gisteren was het toch woensdag? Vreemd.
Na het ontbijt ben ik aan het werk als ik beweging waarneem uit mijn ooghoek. Dan gaat de bel.

Even later sta ik oog in oog met een slungel van een jaar of veertien, die met zijn linkeroog in mijn linker broekzak kijkt. Met het andere staart hij mij verlegen aan en roept wat met onvaste stem. Ik begrijp niet direct wat hij van me wil en haal mijn schouders op. “Speak English, please?”, vraag ik. Geïrriteerd door zoveel domheid schudt hij zijn langharig hoofd en toont mij een voorwerp dat hij in zijn handen heeft: een roestige stuk driehoekig metaal aan een koordje, dat bij nadere bestudering een triangel blijkt te zijn. Dan begrijp ik dat hij iets wil zingen. Natuurlijk, het is eerste kerstdag! Wij hebben ons laten vertellen dat dit in Griekenland en ook op Corfu voor de jeugd aanleiding is om langs de deur te gaan en een liedje ten gehore te brengen.

“Is OK”, roep ik enthousiast. Hij zucht en richt zijn blik strak op een punt aan de muur. Ik vraag me af of hij zich oplaadt voor een gedragen reusachtig fortissimo, of dat het hem spijt dat ik van zijn diensten gebruik wil maken. Misschien had hij wel helemaal niet op liefhebbers van zijn zangkwaliteiten gerekend. Hij haalt diep adem en begint dan met monotone stem in hoog tempo een tekst op te dreunen, zichzelf begeleidend op de triangel. Dat heet, hij staat als een wilde te hengsten op het ongelukkige ding door een verroeste spijker in de triangel te steken en die als een dolleman heen en weer te bewegen. De gelijkenis met een ouderwetse bellenwekker dringt zich aan mij op. Even nog vraag ik me af hoe lang hij dit energieverslindende muziekspektakel kan volhouden. Ik word als snel uit de droom geholpen, binnen twintig seconden heeft hij het hele liedje om zeep geholpen en slaakt een zucht van verlichting. Nog maar net heeft het slaginstrument voor de laatste keer weerklonken of daar schiet zijn geopende hand al naar voren, waarbij zijn tussen duim en wijsvinger geklemde stokje priemend naar mijn hart wijst. Als ik dat laat spreken, zal alles goed komen, lijkt zijn gebaar mij duidelijk te willen maken.
Niet op de hoogte zijnde van dit gebruik, loop ik naar binnen en vraag mij af wat gebruikelijk is. Zal ik hem snoep geven? Maar omdat we alleen uit Nederland meegenomen drop bij ons hebben, wat niemand hier lust, besluit ik hem een lotusvrucht, een sinaasappel en een mandarijn te geven. Hij heeft toch maar de moeite genomen zijn instrument van stal te halen en een tekst uit zijn hoofd te leren.
Blij wil ik hem de vruchten overhandigen. Door driftig nee te schudden maakt hij duidelijk dat dit niet de bedoeling is. Hij wrijft met duim en wijsvinger van de nog steeds uitgestoken hand over elkaar. Ah, dit internationale gebaar is dus ook hier in gebruik. Ik loop weer naar binnen en diep een portemonnee op. Blindelings graai ik en het eerste dat ik te pakken krijg, is een 2-euromunt. Ik loop schoorvoetend naar de deur, mij afvragend of dit wel een goed idee is. Omzichtig leg ik de munt in zijn nog steeds uitgestoken hand. Zodra de munt contact maakt met zijn bezwete handpalm, sluit de hand zich direct, als de muil van een hongerige hond waarin een stuk vlees of een hondenkoekje verdwijnt.
Ik bedank hem in het Grieks, hij draait zich om en loopt in gezwinde pas onze tuin uit. Het lijkt of hij bang is dat ik mij bedenk. Wat ik ook bijna doe als ik mij realiseer dat hij met zijn ongeïnspireerde vertoning bijna net zoveel verdient als Bill Gates in zijn beste dagen. Ik bedoel, twee euro in twintig seconden, maakt zes euro per minuut, maakt driehonderdzestig per uur en dat gerekend over een werkdag van pakbeet acht uur is nauwelijks meer te becijferen.

Gezeten achter mijn computer zit ik daar nog over na te mijmeren als de bel weer gaat. Ah, nu staat er een duo bedremmeld te kijken. Een is gewapend met een trommel met stuk geslagen bespanning en de ander heeft op de tegels voor zijn voeten iets heel interessants ontdekt.
Inmiddels ervaren op gebied van Griekse voordrachten tijdens de kerstdagen, knik ik slechts ja en direct beginnen ze gezamenlijk te zingen. IJl klinken hun stemmen door de tuin als de drummer uit alle macht probeert een regelmatige dreun te produceren terwijl zijn strak naar beneden starende maat geen enkele moeite doet zijn gebrek aan zangkwaliteiten te maskeren. Hm, dit moet de elpee-uitvoering van het nummer wel zijn, want het gemompel en gedreun houdt zeker een minuut aan.
Maar dan is de kwelling voor alle aanwezigen toch echt voorbij en komen twee handen synchroon tevoorschijn. Mijn portemonnee herbergt nog twee euromunten. Nou ja, omdat de trommelaar, met zijn beperkte middelen, nog enigszins zijn best deed er wat van te maken, druk ik beiden een euromunt in de kleverige knuist. Omdat duidelijk te zien was dat beiden zich bijzonder schaamden tijdens hun voordracht, besluit ik, behalve de geldelijke bijdrage, er voor beiden een sinaasappel bij te doen. Weer worden de vruchten met kracht geweerd, alsof ik ze het grootste vergif aanbied. De munten verdwijnen echter als bij toverslag in de beduimelde broekzakken. Ook dit duo draait zich zonder te bedanken om. Terwijl ik ze hoofdschuddend de tuin uit zie sjokken, bedenk ik me dat we aan het eind van de eerste kerstdag al failliet zullen zijn.

Veel tijd om me op een nieuwe strategie te beraden, heb ik niet. Weer gaat de bel. Terwijl ik opsta, klinkt de bel alweer ongeduldig. Als ik de deur openzwaai, sta ik oog in oog met een trio zigeunertjes waarvan de grootste een opgelapte trommel voor zich houdt. Zuchtend steek ik mijn duim in de lucht ten teken dat ze mogen beginnen met janken. Als het in dit tempo doorgaat, staat er over een uur een heel elftal op de stoep, realiseer ik mij bezorgd.
Het kleinste knaapje van het edele drietal beperkt zijn muzikale bijdrage tot het voortdurend indrukken van de bel en staakt hier pas mee als hij van zijn oudere broer een ferme pets voor zijn hersens krijgt. Beledigd raapt hij zijn ijsmuts van de grond en staart bokkig de andere kant op. Dat is voor de oudste het teken om zijn muziekinstrument verder de vernieling in te jagen door er een tweetal klappen met een afgebroken schroevendraaier op te geven. De laatste klap is nog niet verstomd of er worden drie gretige groezelige graaihanden mijn richting uit gestoken.
Inmiddels weet ik zoveel dat ik bankroet zal gaan als ik elke muzikant een euro zal toestoppen. Ik begeef mij naar binnen en word direct gevolgd door twee van de muzikanten, al werd tijdens het intermezzo niet duidelijk welk instrument zij beheersen. Alleen de oudste was bereid tot het aanwenden van zijn beperkte muzikale talenten. Nochtans is het voor de twee jongste koorknapen geen beletsel om mij te helpen met zoeken naar geld.
Ik diep de portemonnee van mijn vrouw op uit de diepten van haar handtas terwijl graaiende armpjes als nerveuze slangen voor, langs en over mij heen kruipen. De zweetgeur van de ongewassen lijfjes dringt zich in mijn neusgaten op. Dan geef ik een schreeuw. Even verstommen de bewegingen van de zigeunertjes, wat mij de gelegenheid biedt de portemonnee open te trekken. Dan begint het gekronkel van de slangen opnieuw. Met flitsende bewegingen schieten tientallen vingertjes, allen voorzien van nagels met rouwranden, in en uit de portemonnee. Met een blindelings uitgedeelde ferme pets wordt het ineens weer rustig in de opening van de centenzak. De brutale apen zijn niet geschrokken, weten alleen dat het verrassingselement voorbij is. Ik duw ze naar de uitgang, ondertussen drie muntjes van 20 cent opdiepend. Ik vind het meer dan genoeg, mijn irritatie in aanmerking genomen.
Maar gelijke behandeling voor iedereen, dus ook aan deze knaapjes probeer ik, naast de geldelijke beloning, wat fruit en snoep kwijt te raken. Wat tot mijn niet geringe verbazing lukt! Geduldig nemen ze de vruchten en snoepjes in ontvangst, waarna ze zich als een man omdraaien en zonder een woord te zeggen vertrekken. Opgelucht, maar toch ook tevreden sluit ik de deur. Er zijn dus wel degelijk nog kinderen die gezond fruit eten.

Als wij even later de deur uit gaan om een wandeling te maken, of om verdere muzikale uitvoeringen te ontlopen, vinden wij op ons pad niet alleen de snoepwikkels. Langs de tuinmuur druipt langzaam een te pletter gegooide lotusvrucht naar beneden, gadegeslagen door twee van zijn soortgenoten. Hun kruintjes lijken op verdrietige ogen.

zaterdag 4 december 2010

Niet over rozen ging de reis

Zaterdag 4 december te lezen in de Telegraaf: Passagiers overnachten op Schiphol om sneeuw.
Vanwege de overvloedige sneeuw in combinatie met venijnige stormscheuten werd een groot aantal vluchten geschrapt. Waaronder die naar Athene. Ik had bedacht op zaterdag weer terug naar Corfu te keren, na een verblijf van vier weken onder de Nederlandse 'zon'.

Die ochtend glibberde ik door sneeuwblubber mijn laatste ritje in de zeer prettige Peugeot 306 (Bedankt Jan & Antoinette!) die mij probleemloos naar en door Nederland bracht, terzijde gezeten door een somber ogende Mirjam. Enerzijds natuurlijk vanwege het naderend afscheid, maar toch ook wel omdat zij andere hobby’s heeft dan het besturen van een vehikel van 1300 kilo over spekgladde wegen, waarbij het zicht door een felle blizzard beperkt wordt tot enkele meters.
Na de laatste langdurige knuffel zie ik haar langzaam opgaan in de asgrauwe wereld die Nederland op dat moment is. Dubbel gevoel. Daar gaat mijn lief, maar ik heb ook wel veel zin om terug te gaan naar Corfu. Het liefste nam ik haar mee. Ik spoed mij naar binnen, blij dat ik voorlopig weer even van het Hollandse weer verlost ben. Wil je geloven dat ik er niet meer tegen kan? Man, als ik buiten kwam en die wind om me heen voelde graaien terwijl ijskoude vlokken zich in mijn ogen drongen, dan dacht ik: hoe kunnen die mensen zo leven? Terwijl ik postbode ben geweest!

In Departures 1 staat een enorme rij te wachten, maar ik kan zomaar doorlopen. Aan het loket van Olympic is het namelijk heel rustig. Dat is een meevaller!
Wat een tegenvaller is, om niet te zeggen zorgwekkend, mijn koffer is zeven kilo te zwaar. Nou is dat voor mij persoonlijk een ideaal, maar de meneer van incheck verwijst mij naar een strafloket waar ik rechtstreeks boete kan doen. Die zes flessen jenever gaan meer kosten dan mij lief is.
Nauwlettend houd ik in de gaten wat het aardige blondje allemaal op het formuliertje schrijft. Ik meen 16 te zien en denk pfoeh. Ik zag het goed, zestien euro …. per kilo! Of ik even 112 euro wil neertikken. Drank maakt meer kapot dan je lief is. In gedachten geef ik mezelf een stomp voor mijn kop en betaal met een verwrongen bek. Met vreselijk de pest in ga ik op zoek naar Gate B15.
Daar aangekomen probeer ik met Sudoku en verzwegen gevloek die 112 euro te vergeten. Moeilijk, als een bandje om de tien seconden roept: Watch your step! Ook een daar neergestreken gipsyband die spontaan muziek begint te maken, kan mijn gemoed niet verbeteren.
Dan krijg ik te horen dat de vlucht vertraagd is en dat er regelingen zijn getroffen voor mensen met aansluitende bestemmingen. Ik bereid me voor op een overnachting in Athene. Tien minuten later hoeft dat al niet meer, de vlucht is geannuleerd. Of we onze bagage weer van de band willen halen en ons daarna vervoegen bij het Olympic loket. Ik zie mogelijkheden om die 112 euro terug te verdienen.

Na omgecheckt te zijn - morgen doen we een nieuwe poging - en heel lang wachten daarna, worden de gestrandden door een medewerkster naar de bus geleid die ons naar een hotel zal brengen. Ik met de besten mee, de eersten dus, en toch de dame kwijt geraakt. Zoals de meesten, zou Godzijdank later blijken. Ik klauter nietsvermoedend achter een aantal anderen aan in een stampvolle bus waar meer mensen met koffers instappen en laat me vervoeren. Komen we na een kwartier winterse landschappen aan bij een van God en Alleman verlaten gebouwtje in een landschap waar Finland hartje winter bij verbleekt. Een triester gevoel heeft zich nooit van mij meester gemaakt als ik de locatie zie. Ik dacht aan een fancy superhotel met diner, ontbijt en alle schnapps die je maar kan wensen. Dit lijkt er niet op! Ik twijfel, maar word door andere busgebruikers gemaand de bus te verlaten. Je moet er echt uit hier hoor!, zegt een man met een koffer als een jukebox. Hij ziet er betrouwbaar uit, dus ik geloof hem, al kriebelt er iets dat dit niet mijn bestemming is. Ik loop achter anderen aan, de hoop grauwe stenen binnen. Daar wacht slechts een machine waar men kan betalen. Sommigen proppen hun creditcard in het helse apparaat. Anderen staan - net als ik - verdwaasd om zich heen te kijken. This must be hell. In the middle of nowhere in een sneeuwlandschap dat een long-term parkeerterrein blijkt te zijn, met alleen een apparaat waarin je een eerder daaraan onttrokken parkeerkaart kunt duwen. Geen te dure zak M&M's, onbetaalbare fles lauw water, koud saucijzenbroodje of worstje zo oud als Sinterklaas' reet. Niets! Het wordt mij duidelijk dat ik of:
in de verkeerde bus zat, of
te vroeg ben uitgestapt.
Gelukkig komt er vanuit de sneeuwbuien een nieuwe bus aan, met een zeer vriendelijke en behulpzame allochtone (mag ook wel eens gezegd worden) chauffeur. Ik leg hem mijn situatie uit, zeg dat ik alleen op de wereld ben en niemand heb die van me houdt. De paniek moet duidelijk van mijn gezicht te lezen zijn, want hij pinkt een traan weg en zegt dat deze situatie opgelost moet worden. Al weet hij niet hoe. Wel mag ik met hem meerijden naar Schiphol. Een engel als buschauffeur! Nu maar hopen dat er nog iemand aanwezig is bij de Olympic balie.
Weer aangekomen bij de vertrekhal geef ik de chauffeur een knaak (oudHollands voor twee euro vijftig) en raad hem aan daar een bak koffie voor te kopen. Beter niet op Schiphol, dat redt hij niet. Ik bedank hem hartelijk voor saving my life en spoed mij door de vrolijke en luisterrijke wereld die Schiphol heet. Shit, weer met de volle porrie naar boven.
Departures 1. Er bestaat nog geluk, dezelfde vadsige knul met fout kapsel zit nog achter de Olympic balie. Met mijn meest onbenullige blik - mensen krijgen altijd medelijden als ze denken dat je simpel bent - beken ik dat ik de bus naar het hotel gemist heb. Hoe dat in Godsnaam mogelijk is, vraagt Fats bars. Ik weet niet waar het fout ging, jammer ik, maar het is ongetwijfeld mijn fout. Hij wil net tegen mij uitvaren als er een driftige Griekse lotgenoot aan komt lopen en met stemverheffing vraagt waar the f*ck die bus blijft. Er staan, aldus de Griek, nog veertig f*cking gestrandde passagiers in de f*cking cold te wachten op de f*cking bus! I'm not alone, neurie ik zachtjes Michael Jackson’s hit.
Ah, daar komt het mevrouwtje die ons naar de bus zou brengen toevallig ook aan wandelen. Zij krijgt van haar manager de wind van voren en een spontane hoestbui bij het vooruitzicht nog eens met de hele club in de jachtsneeuw te moeten wachten op een bus.

En toen zat ik dus op mijn tweepersoons kamer in Hotel Artemis (heel toepasselijk genoemd naar de Griekse godin van de jacht) te internetten, met een inmiddels halflege fles jenever naast me en ingelukkig. Omdat:
- ik niet de enige sukkel was, en
- een overload aan jenever, en
- het vooruitzicht om een lekker diner te scoren, en
- ik kon kiezen uit het linkse of het rechtse megabed.
Reden tot zorg is wel mijn koffer, die moet lichter. Ik heb geen zin nog eens tegen een dergelijk zweetbriefje aan te lopen. De voorraad jenever was de grootste zwaargewicht, die moet ingekrompen worden. Maar mag niet in de handbagage. Ik schenk nog maar eens in.
De Gelderse rookworsten, balen zuurkool, dozen drop en andere lekkernijen gaan als handbagage. Het gaat te ver om het allemaal op te eten (het meeste is om weg te geven), dus prop ik ze in een C1000 tas.

De volgende dag om negen uur in de morgen worden we weer opgepikt. Ik heb me al om zeven uur laten wekken. Ik ben namelijk gek op uitgebreid ontbijten in hotels. En - het diner van de avond ervoor had al in die richting gewezen - ik kwam niet bedrogen uit. Het was heerlijk en overvloedig.
Nog even kijken of er meer uit de koffer kan. De plastic tas zit bijna helemaal volgepropt. Met kunst en vliegwerk kan ik die bovenop de trolley houden. Over handbagage doen ze lang niet zo moeilijk. Ik til de koffer en dat gaat met een pinkje. Voor de zekerheid hevel ik nog een paar onderbroeken over. Nu moet het lukken! Zal ik nog een borrel nemen op de goede afloop? Toch maar niet, het moet nog negen uur worden. Als dank laat ik de bijna lege fles jenever achter op de kamer.
In opperste stemming wandel ik later Schiphol binnen en zie een enorme rij voor de balie staan. Het is nu dubbelop natuurlijk. Ik besluit iedereen voor te laten gaan en zelf een boek te gaan lezen. Als ik als laatste aan de beurt ben, heb ik de voorlaatste plaats in het vliegtuig. Raam of middenpad meneer?
Als ik mij bij douane vervoeg bedenk ik mij met een schok dat ik mijn cameratas met alles er in, in het hotel heb laten staan. Ik hoor mijn schoonzoon al zingen: Ik heb in mijn leven heel wat lullen ontmoet. Dat hij dit mailtje maar niet onder ogen krijgt.
Met mijn laatste harde euro’s, de rest is papier, kan ik Mirjam nog net bellen. Gosh, die munttelefoon (de laatste in Nederland?) is hongeriger dan Super Schredder! Ik blaf het kamer- en telefoonnummer door en hoor de gulzige telefoonstem alweer roepen: Meer, meer! Weer drie euro naar de vanen, maar de boodschap is duidelijk: Mirjam weet dat ze achter mijn broodwinning aan moet. En ik snap nu dat er mensen zijn die vitale dossiers, Stradivariussen, lichaamsonderdelen en tassen met geld in de bus laten staan.

Het is allemaal goed gekomen. De volgende dag al kon Mirjam mijn camera ophalen. Geen punt, op maandag en dinsdag werkt zij op een steenworp afstand van hotel Artemis.
Ook de 112 euro krijg ik weer terug van Olympic. Het feit dat er gelijk een dag na mijn mailtje al iemand belde, is veelbelovend.
Ook de aansluitende vlucht naar Corfu mocht ik halen, al moest ik wel drie tientjes betalen voor een nieuw ticket en was ik de laatste die nog snel de bus in glipte om naar het vliegtuig vervoerd te worden.
De aardige taxichauffeur op de luchthaven hielp met koffers inladen en heeft mij niet opgelicht.
En Penny, van ons favoriete restaurantje, was zo blij mij weer te zien, dat ik na een heerlijk maal zonder te betalen de straat op werd geschopt.

donderdag 4 november 2010

Groeten vanuit Nederland

Hoi lui,

Hier weer eens een mailtje van Dick & Mirjam, deze keer vanuit Nederland. Nederland? Yep, Mirjam en ik zijn weer in Nederland. Maak je geen zorgen, we gaan weer terug naar Corfu. Ik iets eerder dan Mirjam, die blijft nog een paar maandjes genieten van het koude weer. Regen, wind, sneeuw en koude vindt zij heerlijk namelijk :-)

Volgens mij heb ik al laten weten dat Mirjam sinds half september in Nederland is. Ze werkt momenteel weer voor drie dagen bij haar oude baas Alphaplan en inmiddels ook nog eens twee dagen voor een bedrijf in Amsterdam. Gelukkig is er iemand in onze relatie die geld in het laatje brengt.
Was wel nodig ook hoor. Jullie zullen begrijpen dat wij deze stap ook alleen in uiterste nood genomen hebben. Het is niet zo dat we elke twee jaar een nieuwe auto willen kopen wat ons heeft doen besluiten te slapen op bedden waartussen 2000 kilometer afstand zit.
Met Mirjam gaat het goed. Ze is weer als een vis in de Alphense wateren, heeft inmiddels verschillende malen op Mila gepast en doet haar werk bij Alphaplan weer met veel plezier.
Binnenkort moet ze een cursus Paverpol geven aan collega's dus ook haar Corfu werkzaamheden kan ze hier uitvoeren. Het bedrijf in Amsterdam waar ze voor werkt, heeft al aangegeven dat ze vaker van haar diensten gebruik wil maken, maar dan op afstand. Dat is natuurlijk en prachtige opsteker! Kan ze gewoon vanuit Corfu geld verdienen in Nederland. Zoiets zoek ik ook nog.
Toch kijkt ze al uit naar het moment dat ze weer terug mag naar Corfu. Veel vruchtbomen in onze tuin staan momenteel krom van de zeer smakelijke en sappige vruchten. Dan is het balkon van Jimi's huis natuurlijk maar een kale boel. Daar helpt ook de meegebrachte krat vers geplukte sinaasappels en mandarijnen niets aan. Komt bij dat het op Corfu momenteel 23 graden is, hoorde ik gisteren van vrienden, terwijl zij op hun terras gezeten nog een flesje wijn open trokken. De verwachting is dat deze temperatuur in Nederland op zijn vroegst pas in augustus 2011 weer bereikt zal worden, waarna het weer snel bergafwaarts zal gaan. Voorlopig zit Mirjam dus nog met slechts vage herinneringen van buiten ontbijten, zwemmen in zee en de airco aan in de slaapkamer. Ze mist mij dan ook het meest als kacheltje, mailde ze me enige tijd geleden. Ik mis haar het meest als matrasje, al vind ik het ook altijd leuk om met haar te praten.

Zeer tegen de verwachting in heb ik mij de eerste twee maanden van mijn vrijgezellenbestaan (mag ik eigenlijk niet zeggen van Mirjam, dat wekt maar verkeerde verwachtingen in haar optiek) goed staande weten te houden. Ik kook zelfs een paar keer per week, al zijn die maaltijden vrij eenzijdig en niet allemaal even vitaminerijk. Gelukkig zijn daar altijd weer enkele goede vrienden die mij zo nu en dan uitnodigen voor een maaltijd, dus dan wordt e.e.a. weer aangevuld.
Soms vergeet ik 's ochtends vlees uit de vriezer te halen en dan neem ik genoegen met alleen brood. Ik heb gemerkt dat ik daar erg makkelijk in ben en raak zelfs gewicht kwijt! Waar het celibaat al niet goed voor is.
Soms kan je me aantreffen terwijl ik was sta op te hangen / vouwen / bergen, of betrap je me zelfs stofzuigend met de stereo op acht. Ik geef de katten en Plati op tijd hun pillen, sprenkel FrontLine in hun nek, vul hun vretensbaken regelmatig en heb mezelf tot nu toe nog niet, slechts gekleed in een onderbroek met gaten, buitengesloten. Gelukkig hebben we geen binnenplanten, voor hun welzijn moest anders gevreesd worden.
Niemand is zo verbaasd als ik dat ik erg goed tegen alleen zijn kan. Ik zit een groot deel van de dag achter de computer en bemerk dan ineens dat het alweer tijd is om te gaan slapen. Time flies when you're having fun. Ik durf zelfs te stellen dat mijn alcoholgebruik danig verminderd is. In tegenstelling tot veel mannen, die het op een zuipen zetten als hun vrouw een uurtje weg is, drink ik een stuk minder dan wanneer we samen zijn. Bikkel die ik ben!
Halverwege oktober is Michel, een goede vriend uit Nederland, gearriveerd en we hebben het berengezellig gehad. Druk aan de nieuwe site gewerkt, welke resultaten we jullie binnenkort hopen te laten zien, en veel lol gehad. De alcoholconsumptie is in die tweeënhalve week overigens weer iets gestegen.

En toen, donderdag 4 november, in alle vroegte op de boot gestapt en naar Venetië. In gedachten zing ik Going Home (Ten Years After):
Gonna see my baby, see my baby fine
Gonna take my baby, wanna take my baby mine
Gonna take my woman, treats me real kind!

Met een aantal halveliters en een fles ouzo binnen handbereik vloog de 24 uur die de reis duurt om. Helaas werden we ’s ochtends gewekt met de mededeling dat het schip vanwege zware mist de haven niet in mocht en dus begonnen we met een vertraging van ruim twee uur aan de 1300 kilometer door Italië, Oostenrijk, Duitsland en Nederland.
Dankzij deze vertraging hadden we al snel door dat we het niet in een keer gingen redden en dus zijn we in Würzburg (Duitsland) van de snelweg afgegaan en hebben een hotel geënterd. Was maar beter ook, mijn nachtblindheid in combinatie met vermoeide ogen maakte de situatie op de Duitse snelwegen er niet veiliger op. Op een gegeven moment maakte Michel mij er op attent dat we op de vrachtwagenbaan reden en vroeg of ik de borden en de speciale strepen op de weg gemist had. Borden? Speciale strepen? Ik had al mijn aandacht nodig om de weg nog te onderscheiden in het donkere gat waarin ik mij na zonsondergang bevind. Nadat we achter een stoet trucks aan weer netjes op de snelweg kwamen, zijn we bij de eerstvolgende afslag maar gaan eten. Tijdens dit heerlijke maal heeft Michel er meerdere malen op aangedrongen eens een ogentest te doen. He, tegen nachtblindheid is niets te doen hoor!
De volgende dag zijn we in alle vroegte weer vertrokken. Met 160 gemiddeld was de verwachting dat we nog even op het gemak een paar dozen jenever (voorraad voor Corfu!) konden scoren in Kleve alvorens met licht nog thuis te zijn, maar de Duitse wegenbouw besliste anders. Zonder enige waarschuwing of omleiding liepen we met duizenden tegelijk in de fuik op de A3, de belangrijkste en drukste verkeersader van Duitsland. Daar hebben we vier uur gedaan over vijf kilometer, dus dan weet je dat er om je heen regelmatig met De Heer gesproken wordt. Ook wij hebben ons niet onbetuigd gelaten en onze herziene mening over de doorgaans zo degelijke Duitser, doorspekt met krachttermen, de ether in geschreeuwd. Het is maar goed dat we de oorlog niet hebben meegemaakt, anders hadden we dat er ook nog bij gehaald. Nee, complimenteus waren wij niet op dat moment, ondanks de verleende gastvrijheid en het mooie landschap. Urenlang heb ik met het idee gespeeld nooit meer een fles jenever in Duitsland te kopen. Je wilt een dergelijke economie natuurlijk niet steunen. Maar toen we met het vallen van de avond Kleve eindelijk in het vizier kregen, en onze woede tot iets onder het kookpunt gedaald was, ben ik toch door de knieën gegaan. Gelijk maar twee dozen ingeslagen, voorlopig zien die Duitsers mij niet meer terug.

En nu zit ik dus hier in de Stortemelk en geniet zo nu en dan eens van het prachtige uitzicht (11 hoog!) over Alphen en omstreken en verbaas me over de vele veranderingen in dit aardige dorpje aan de Rijn. Het is leuk weer oude vrienden en bekenden te (gaan) ontmoeten, Nederlandse maaltijden (eerste avond nasi, tweede avond mousaka bij Joni en Polle) te nuttigen en nergens een berg of zelfs lichte verhoging om mij heen te kunnen waarnemen. Wat is Nederland plat! Het noodzakelijke gebruik van mijn winterjas is wel een zware tegenvaller.
Het ga jullie goed. Misschien ontmoeten wij elkaar nog eens. Zo niet tot schrijfs!

Gia Sou,
Dick & Mirjam

zaterdag 23 oktober 2010

Dr. Livingstone, I presume?


Georgios Bay
Wie wel eens in Restaurant Dyonisos in Afionas is geweest, herinnert zich wellicht de grote luchtfoto’s van onder andere Porto Timoni. Het wordt ook wel de tweelingbaai genoemd, omdat twee strandjes met hun rug tegen elkaar liggen, slechts gescheiden door een hoger gelegen reepje groen. Heel bijzonder hoor. Aan de ene kant kijk je langs wat rotspartijen over de Georgiosbaai naar het kustplaatsje waarnaar de baai vernoemd is. Op het andere strandje valt je gezicht open als je vanuit de kleine hemelsblauwe baai een schitterende blik vergund wordt op de Diapontia eilanden, noordwest van Corfu gelegen.
Wat mij echter zo intrigeert aan die plek, is dat hele schiereiland erachter! Op de foto ziet het eruit als een ondoordringbare massa groen, maar daar wil ik me eigenlijk zelf een keer van overtuigen. Het lijkt mij geweldig om na zweten, zwerven en zwoegen op de uiterste westpunt van Corfu te arriveren met het idee dat maar weinigen daar voet gezet hebben. Misschien leeft daar wel een nog niet ontdekte stam koppensnellers. Of een alles verterend gruwelijk monster waarvan de mens nog niet weet. Dus besloot ik op een mooie dag met een goede vriend de stap te wagen.

Of we het schiereiland helemaal in de rondte kunnen lopen, vraag ik aan Vassilis, de vriendelijke eigenaar van Dyonisos Restaurant, schitterende gelegen boven de Georgiosbaai. Wij gaan op ontdekkingsreis namelijk, weet je? ‘Absolutely no problem!’, is het ferme antwoord. Met een plechtig gebaar reikt hij ons beiden een fles koel water aan. Voor de gemiddelde Griek valt elk traject dat hij niet met de auto kan afleggen buiten zijn reikwijdte. Mensen die dermate veel moeite gaan doen om een moeilijk bereikbaar stukje rotsstrand op te zoeken, houden voor hem het midden tussen een heilige en een krankzinnige. Vooralsnog houdt hij ons op het eerste, want hij zwaait ons devoot uit. Met de belofte dat we aan het eind van de wandeling bij hem komen eten, begeven we ons op weg, het smalle klauterpad op dat bij het restaurant begint. Op weg naar de eerste halte van het traject, Porto Timoni.
Al snel bevinden we ons in een onwerkelijke stilte. Wat heet stilte? Geen blaffende honden, langsrazend verkeer, gelach van toeristen, bellende mensen. Slechts onze hijgende ademhaling na het beklimmen van een nieuwe rotspartij, het geritsel van een lizzard in de struiken of een opspringend vogeltje. En vlinders? Die maken geen herrie. Tweehonderd meter beneden ons kabbelt de rustige branding van de Georgiosbaai. Verder niets.
Omdat we ons gek kieken op het smalle slingerpad, vorderen we langzaam maar gestaag. Er is zoveel te genieten op het rotspad dat het soms wel eens gevaarlijk is. Het zou me niet verbazen als een van ons zo opgaat in het fotograferen dat hij niet in de gaten heeft dat hij een misstap maakt en met een rauwe kreet in een kloof of afgrond verdwijnt. Nou ja, dan ben je toch maar genietend aan je einde gekomen. Positief denken.
Na een uur klauteren en klimmen krijgen we een eerste blik op de Porto Timoni. Echt een heel mooi idyllisch plaatje. Twee baaien strijden om het predicaat paradijselijk. Het zou me niet verbazen als we straks een grote zak Bounty op een van de stranden vinden. Zo’n tafereel is het ja. Misschien staat er wel een cameraploeg opnamen te maken van een weelderige zongebruinde blondine in hemelsblauwe bikini die net een wellustige hap van zo’n kokosreep neemt. Waarna ze een diepe zucht slaakt en roept dat ze haar hele leven daar wil blijven wonen. Zo is het bij mijn vrouw en mij tenslotte ook begonnen.
Wanneer we eenmaal de groenstrook tussen beide strandjes betreden, is er geen levend wezen dan een krabbetje dat snel het prachtige zilte nat van de baai zijlings in loopt. Beter maar, we willen natuurlijk niet van ons doel afgeleid worden. Visioenen hebben we van genezende bronnen, wonderlijke diersoorten, mystieke rotswanden en nooit betreden stranden. Nu kunnen we in alle rust even op adem komen en de innerlijke mens versterken met wat koel klokkend water. Lekkerder dan het duurste bier, ik zweer het!

Na duizend foto’s op beide strandjes genomen te hebben, bestijgen we het pad dat ons naar de meest geheimzinnige en verlaten plekken van Corfu zal leiden. Het pad is oneffen, hard en bonkig, net als het leven. Maar dat maakt het nou juist zo aantrekkelijk.
Nog maar net de bocht om komt ons een zijpad onder ogen wat stijl omhoog loopt. We zijn benieuwd wat er achter de rotswand te zien is, maar we bedwingen onze nieuwsgierigheid en besluiten ons pad te blijven vervolgen. Het zou ons niet verbazen als we op dit punt uitkomen nadat we straks het schiereiland gerond hebben.
We houden er de pas in en vorderen gestaag, al is er heel veel fraais te fotograferen. De begroeiing wordt woester en het zou ons niet verbazen zo nu en dan reptielen van verschillende aard weg te zien schichten. Wat ons wel verbaast, is dat we de kustlijn niet kunnen volgen. Een rondje maken lijkt vrij onwaarschijnlijk.
Of toch? Ineens komen we bij een splitsing. Rechtsaf wordt het pad moeilijker begaanbaar. Het is zwaar overwoekerd met planten en struiken. Het mag de naam pad nauwelijks dragen. Linksaf is niet veel beter, maar toch. We gaan dus zuidwaarts. Na enkele minuten klimmen en ploegen zien we in de verte een metershoog kruis staan. Er zal daar toch geen kerk opgericht zijn? Hoe moeten al die Griekse huisvaders hier op zondagochtend hun gade voor de deur afzetten om daarna spoorslags naar het kafeneion te gaan? Snel worden we uit de droom geholpen. We lopen tegen een kapelletje op, moeizaam in de rotswand uitgehouwen. Bizar! Met een hele santenkraam binnen, kandelaren, stoeltjes, kaarsen, iconen en noem maar op.
Later zouden wij vernemen dat het kapelletje twee eeuwen geleden gebouwd is door een geduldige pappas die niet van veel aanloop hield. Nou, dat zal hij niet veel gehad hebben op deze plek. Een nijver type overigens, want op enige afstand bouwde hij ook nog eens een huis met enig comfort, aldus de Griekse meneer die het kan weten.
Alles leuk en aardig, maar hier kunnen we niet verder. Het kapelletje heeft geen achteruitgang en hoe we ook zoeken voor een doorgang, het is the End of the River. We moeten dus blijkbaar toch de andere kant op bij de tweesprong.
Een enorme spin die op neushoogte hangt, lijkt ons duidelijk te willen maken dat het hier niet pluis is, dit is geen echte doorgang. Maar we laten ons niet zomaar met een kluitje in het riet sturen, wij hebben een missie! Dus gaan we voor de spin op de knieën en kruipen een paar meter alvorens het pad weer enigszins begaanbaar wordt. Al snel komen we bij het huis van Nikos de Nijvere, de bouwvakkende pappas. Compleet ingestort. Het dak ligt verspreid over de complete oppervlakte van het huis, ramen worden volledig overwoekerd door plantengroei, er staat geen binnenmuur meer overeind. Zware eiken balken steken als overwinningsteken nog fier omhoog, maar verder lijkt er nauwelijks een steen op de andere meer te staan. Een flinke hoop stront onder een van de ramen duidt op bezoek van een levend wezen, maar het ras kan ik aan de vorm niet ontdekken. Hond, kat, slang? Demon in bokkengedaante? Ik weet het niet, maar een ding is zeker, hier eindigt de reis. Het is over, er is geen pad meer. Langzaam worden we bewust van het gruwelijke feit dat wij niet te voet het schiereiland kunnen ronden. De uiterste rotsstrandjes en lagunes van westelijk Corfu zullen wat ons betreft hun geheimen dus nooit ontsluieren. We moeten terug.

Liters zweet later zitten we op het terras van Dyonisos zwijgend te genieten van het fantastische uitzicht over de Georgiosbaai. Twee mooi beslagen flessen Mythos staan binnen handbereik geduldig te wachten. Ik blijf het zeggen, water is lekkerder. Maar dit mag er ook zijn! Hoe goed is het als vrienden na een pittige tippel een biertje drinken.
Ah, daar komt Vasillis al aan met een blad vol dampende lekkernijen. Wat zal dat smaken, na alle vermoeienissen en indrukken van deze dag.
Ik vertel hem dat we een heel eind gekomen zijn, maar dat onmogelijk is om het schiereiland te ronden omdat we moesten omkeren bij een kapelletje. Hij kijkt mij triomfantelijk aan en schudt glimlachend zijn hoofd: ‘Is not possible! No passthrough after monestry!’, roept hij en begint zijn dienblad te legen.
Het eten smaakte er niet minder om.


vrijdag 15 oktober 2010

Ik eet, dus ik besta

Een mens moet eten, anders ga je dood. Het is een van mijn favoriete stelregels in dit leven. En dus eet ik dagelijks. Maar sinds ik moederziel alleen zit op Corfu, is er ineens de noodzaak om mijn eigen potje te koken. En dat valt niet mee voor iemand die nog geen ei kan koken.
Dus heeft Mirjam, moedertype die ze is, een aantal briefjes achter gelaten met daarop allerlei ‘simpele’ gerechten. Kip met rijst, gehakt met gebakken aardappels, spaghetti en zo voort. Zelfs heeft ze een hele uitgebreide verhandeling geschreven over het bereiden van kip met groente met behulp van een braadzak. Toch is in de eerste vijf weken van mijn gedwongen vrijgezelle bestaan het hele voorgaande rijtje nog niet aan bod gekomen. Allereerst is daar natuurlijk Penny (restaurant Archontissa) waar ik mij minimaal eenmaal per week meld om voor weinig veel te krijgen. Verder word ik nog regelmatig gevraagd door vrienden en kennissen die bang zijn dat ik van honger om zal komen als ze me niet uitnodigen voor een maaltijd. Maar dat zal in de loop van de komende tijd, als ze mij telkens in blakende welstand aan tafel zien arriveren, wel afnemen, houd ik rekening mee. En dus zal er gekookt moeten worden!
Nu ben ik er inmiddels achter dat macaroni zelfs voor een simpele ziel als ik te doen is. Na wat handige tips van de caissière in de plaatselijke supermarkt, ben ik in staat om een lekker bordje elleboogjes, berenkoppen en andere vormsels warm te serveren. Maar dan ben je er nog niet, ontdekte ik al snel. Ik ben zeker geen gastronoom, ben met het meest eenvoudige tevreden, maar slechts een bord macaroni naar binnen gooien gaat zelfs mij te ver. Er moet wat bij.
En dus heb ik het gewaagd om aan de hand van Mirjam’s handgeschreven instructies zelf gehakt te braden. In een drieste bui wil ik soms zelfs wat snippers van dit en snufjes van dat toevoegen. Terwijl de macaroni staat te pruttelen, ben ik met een ander pannetje in de weer om het toe te voegen vlees wat op te leuken. Ik sta versteld van mezelf.
En ik geniet! Vooral van de variatie. Ik eet, als ik thuis ben, dan wel bijna elke dag macaroni, maar toch is het elke keer anders. Laatst heb ik wat informatie ingewonnen bij Mirjam hoe ook alweer kaassaus te maken. Want macaroni met boterhamworst en gesmolten kaas is een van mijn lievelingsgerechten. En dus toog ik aan het werk met pan en spatel.
Er komt heel wat kijken bij het bereiden van kaassaus, zoveel weet ik inmiddels wel. Terwijl ik bezig was met boter, maggiblokjes, bloem, water, plakken kaas en honderd andere ingrediënten, stonden op andere pitten de macaroni – buisjes deze keer – en de boterhamworst te spetteren. Eigenlijk had ik er ook nog een eitje bij willen bakken, maar dan had ik vier pitten bezet en dan was ik vast in de stress geschoten, dus dat onzalige idee heb ik maar laten varen.
Omdat de procedure in eerste instantie toch niet het gewenste resultaat leverde, heb ik wat staan te goochelen met extra water, beetje meer boter, dubbele hoeveelheid kaasplakken en ja hoor, op den duur begon het gewoon op kaassaus te lijken. Helaas had de saus al mijn aandacht en concentratie opgeëist, waardoor de boterhamworst veel te hoog gestaan. De eens zo trotse blokken waren tot minuscule zwarte dobbelsteentjes verworden, maar die saus mocht er wezen. Als kers op de slagroom moest er nog een vleugje peper over de saus gestrooid worden, had Mirjam verteld. Helemaal tevreden met het resultaat begon ik enthousiast te strooien en wapperen met het pepervaatje, wat resulteerde in een enorme vlek peper in de saus. Na wat gemompel mijnerzijds heb ik zoveel als mogelijk verwijderd en daarna het hele mieterse zooitje bij elkaar gekieperd. Heerlijk gegeten. Het komt wel goed met deze jongen.
Wat trouwens de lekkerste variant van macaroni is? Kale macaroni met gesnipperde gehakt, een vleugje kerriepoeder, overvloedig besprenkeld met Maggi en een paar klodders mayonaise!

dinsdag 28 september 2010

Vrienden voor het leven

Wat heet een moeilijke start? Je ziet met eigen ogen hoe je broer en speelkameraadje vermoord wordt door een verscheurend monster. Dan ben je zelf aan de beurt en word je op het nippertje gered, letterlijk tussen zijn kaken vandaan.
OK, je redder pakt je zachtjes op en fluistert geruststellende woordjes. Ze neemt je mee en haar lieve hand is zacht en warm, maar je ziet dat het vreselijke beest ook meegaat. En het heeft zijn aandacht voor jou nog niet verloren, blijkt uit zijn hele gedrag. Het is dat de bazin van de hond, want dat blijkt het te zijn, als scheids optreedt en duidelijk in jouw voordeel fluit, anders had je het eind van de lange reis nooit gehaald.
In je nieuwe huis ben je ook nog heel niet op je gemak, al spreekt het idee van een dak boven je hoofd, dagelijks vers eten en een eigen toilet je wel aan. Maar dat vreselijke beest, die, die .... moordenaar woont daar ook. Dat loopt daar maar en dat loert maar, grommend en kwijlend. Als hij zijn kans schoon ziet, zal hij me verscheuren, gaat er maar door je heen.


En dan moet je ze nu eens zien:

Het Dappere Duo

David & Goliath

dinsdag 14 september 2010

Eet smakelijk!

Mirjam is dus naar Nederland en ik moet vanaf nu een aantal maanden voor mezelf zorgen. Dat valt nog niet mee voor iemand waar al zijn hele leven voor gezorgd wordt. Mij is door mijn ouders namelijk nooit geleerd om mijn eigen potje te koken. Toen ik in 1979 met Mirjam trouwde, zag ik daar geen aanleiding in het eens te gaan leren. Zij is een uitstekende kokkin en wij hebben ons voorgenomen de rest van ons leven bij elkaar te blijven. En dus was er voor mij geen noodzaak met potten, pannen en schalen in de weer te gaan. We hebben ruim 31 jaar geleden al afgesproken dat zij kookt en ik zo nu en dan eens een spijker in de muur sla cq. een schilderijtje ophang. Dat is altijd goed gegaan en diegenen die weten hoe ik er uit zie, weten dat ik niet van honger omgekomen ben.
Nu is dat ineens allemaal anders, nu ze er voorlopig niet is om een warme maaltijd te bereiden. Wel heeft ze allerlei briefjes achter gelaten waarop staat hoe bepaalde dingen bereid moeten worden. Het gaat dus wel lukken om te overleven, al houd ik er ernstig rekening mee dat ik ga afvallen.
Bij alle instructies die ik op voorhand kreeg, hoorde ik tot mijn verbazing dat de keus van eten vaak 's ochtends al gemaakt wordt. Dit in verband met ontdooien van diepgevroren voorwerpen als gehakt, kip en sommige groenten. Aangezien Ik Mirjam maandagochtend op het vliegveld gezet heb, en dus wel andere dingen aan mijn hoofd had, is dat er de eerste dag van mijn eenzame bestaan niet van gekomen. Omdat ik ook erg aan het idee moet wennen dat wij elkaar een hele tijd niet zullen zien, heb ik besloten om 's avonds gelijk maar naar Penny, ons favoriete restaurantje te gaan. Penny weet er van en heeft mij op het hart gedrukt dat, wanneer ik maar behoefte heb aan moederlijke zorg, ik altijd bij haar terecht kan. Voor een bak koffie, een biertje, een praatje, maar vooral voor eten. Dat dit vriendelijk aanbod geen commerciële achtergrond heeft, blijkt uit de prijs die ik na een vorstelijk maal moest betalen: 8 euro. Inclusief twee bitterkoekjes met chocola (waar ik eigenlijk niet van houd), en, drukte ze me op het hart, geen fooi!
Maar vandaag moest ik er dus echt aan, ik moest zelf een keuze maken wat ik zou eten. Normaal is dat allemaal niet zo moeilijk. Mirjam vraagt op een gegeven moment wat ik wil eten, boerenkool met worst of spaghettischotel. Ik antwoord dan dat het me niet uitmaakt omdat ik het allemaal even lekker vind en krijg enkele momenten later wat heerlijks voorgeschoteld. Simpel zat. Maar nu dus niet.
Vanochtend dus maar eens gehakt uit de vriezer gehaald. Maar wat er bij genomen? Macaroni moet wel lukken, lijkt mij. Maar dat heb ik niet op voorraad, dus ga ik even voor het eten naar Anne-Kati, het kleine buurtsupertje op de hoek van de straat. Na enige bestudering van wat zakken met wat mij macaroni lijkt, neem ik die met de berengezichten. Ik vraag Anne-Kati hoe lang dit spul moet koken. Zij wijst mij aan dat het 9 a 10 minuten moet koken. Het staat ook in het Engels, kijk maar, zegt ze. Niet vergeten er een beetje zout en olie bij te doen, voegt ze er aan toe, anders wordt het een plakkerige bende. Da's waar ook, dat had Mirjam al gezegd, herinner ik me nu.
Terwijl de macaroni staat te pruttelen, bak ik het gehakt in een pan. Eerst de smeuïge materie in tweeën delen, is mij opgedragen. Nou, dat gaat wel. Maar shit, wat spettert die bende! Telkens als ik de boel een beetje op por, voel ik allemaal speldenprikken op mijn armen.
Met de mobiel naast me - wekker! - houd ik het hele proces in de gaten. Als ik het gehakt na een paar minuten sudderen wil keren, blijkt het al aardig zwart te zijn. Nou ja, een lekker korstje vind ik niet erg. En de volgende keer het gas niet constant op de hoogste stand. Als na enkele minuten de macaroni ook gaar lijkt, ik heb er een paar geproefd en die kon ik zonder afbrekende tanden verwerken, het hele zootje op een bord gedeponeerd. Ben ik vergeten het gehakt te zouten! Nou ja, met een flinke vleug kerriepoeder, een extra klodder mayonaise en veel Maggi zit er toch nog een beetje smaak aan.
Mochten lezers suggesties hebben om simpele, liefst heel simpele gerechten te bereiden dan houdt deze jongen zich aanbevolen....

Nieuw leven (2)

Onze nieuwe medebewoner doet het uitstekend. Klein als ze is, neemt ze inmiddels toch een belangrijke plaats in het gezin in. Als zij het tijd vindt om wat te eten, te spelen of aandacht wil, begint ze te mauwen. Als we niet snel genoeg reageren dan zet ze het op een krijsen, zo hard en hartverscheurend dat we niet weten hoe snel we haar uit de studio moeten halen. Niet dat hier op Corfu de dierenbescherming ineens op de stoep zal staan omdat ze ingeseind zijn dat er een jonge kat aan gevild wordt. Volgens mij bestaat een dergelijke club niet op ons lekkere eilandje. Maar onze overburen, die op pakbeet zestig meter afstand wonen, zouden het smartelijk gejank eens kunnen horen en vervolgens foute conclusies trekken. Voor je het weet heb je een slechte naam.

Is de deur naar de vrijheid eenmaal geopend en hobbelt ze achter ons aan het huis in, dan is het nog niet goed voor de nieuwe wereldburger. Helemaal niet goed zelfs, want er moet wel gelijk gegeten worden. Anders had ik net zo goed in de studio kunnen blijven, lijkt ze voortdurend uit te schreeuwen. Rusteloos hipt ze achter je aan of loopt je voor de voeten om haar standpunt duidelijk te maken: Honger! En dus beginnen we dan haastig pap te mengen, water te warmen en brokken te weken. Je kunt van zo’n jong mormel tenslotte niet verwachten dat ze met de pot mee eet. Maar haast heb je om eten neer te zetten, want regelmatig klimt ze in je blote benen – vanwege het zomerse weer lopen we nog steeds in korte broek – omhoog. Niet echt een fijn gevoel, die kleine maar scherpe poezennagels in je been, die, als ze naar beneden dreigt te zakken, zich steviger in je vlees kerven. Pijnlijk zelfs, en dat is ook de bedoeling. Als na de eerste aanval het schaaltje met pap nog niet in aantocht is dan neemt ze een dreigende houding aan. Opschieten James, ik word doodmoe van dat gespring, is de boodschap. Jawel mevrouw, tot uw dienst mevrouw. Wees een arm zondaar genadig.



Het is een genot om die kleine stuiterbal gade te slaan. Het maakt haar niet uit wat er voorhanden is, ze speelt overal mee. Een dwarrelend blaadje, een oud draadje of een steeds groter wordend gaatje is een bron van entertainment. Net als een klein mensenkind gaat ze het ene moment helemaal op in het spel met een afgezaagde schroefkop van een bezem, om het volgende moment naar binnen te draven en zich vol overgave op een stukje groen binddraad te storten. Om dat plotseling geen blik meer waardig te keuren en haar aandacht op een oude krant te vestigen. Want dat is het mooiste. Voor deze seconde.
Dan is er nog haar hele grote broer, een oude pluche leeuw met enorme manen. Dat is pas echt feest man! Je kan je nagels er in zetten zoveel je wilt, Broer protesteert nooit. Lekker klauwen aan zijn grote bek, hij wordt nooit boos. Of zich verstoppen onder het grote lijf, tussen de reusachtige voorpoten, lekker boksen met de harige staart. Het mooist vindt ze het nog wel als ik haar van een meter hoogte op de grote harige kop van de leeuw laat vallen. Gelijk klauwen de nageltjes zich stevig vast om te voorkomen dat ze eraf stuitert en een smak op de grond maakt. Al is dat wel eens voor gekomen. Maar dat deert haar ook niet. Ze krabbelt overeind en juicht: Nog eens!



Haar beste speelobject is, tot groot ongenoegen van het speelobject zelf, Plati. Nota bene persoonlijk verantwoordelijk voor de gruwelijke dood van haar broertje, of misschien juist wel daarom, moet Plati zich elke keer maar weer de plagerijen van dat rooie mormel laten welgevallen. Ligt ze net rustig te slapen, wordt er ineens in haar staart gebeten. Dan weer voelt ze een paar ferme speldenprikken als die ramp op poten haar van achteren bespringt. Om over alle onverhoedse aanvallen op haar staart nog maar te zwijgen. En nooit is het genoeg hè? Het is om dol van te worden.
Het enige voordeel dat Plati van de nieuwe huisgenoot heeft, is zo nu en dan de leftovers van het kittenmaaltje te mogen opeten. Maar dat stelt helemaal niets voor, zo’n muizenbeetje. Volgens Plati is het boze opzet dat het rotbeest ook nog eens bijna niets laat staan. Nee, Plati heeft spijt als haren op haar hele lijf dat ze ook deze harige wanhoopsfactor niet in tweeën gebeten heeft. Zeker als ze die pluizige luciferkop ook nog eens in haar etensbak vindt. Life ain’t easy for a dog named Plati.

Ik moet ermee stoppen. Er klinkt al enkele minuten een klaaglijk geschrei uit de studio….

woensdag 8 september 2010

Nieuw leven

Het zal je maar gebeuren: zo ben je met je even oude broertje aan het spelen in de struiken en lijkt je leventje zich zorgeloos af te spelen. Het zonnetje schijnt en de temperatuur is niet zo warm meer dat je lekker kan ravotten met elkaar. Je achtervolgt je even roodharige broertje die probeert te ontsnappen door in een tak te klimmen.
Maar dan schiet er ineens iets door de struiken waar je je kapot van schrikt. En je krijgt niet de tijd om van de schrik te bekomen want iets groots en harigs met enorme blikkerende tanden rukt je speelkameraadje voor je verschrikte ogen de lucht in en bijt hem met een vreselijke houw dood. De laatste adem van je vriendje ontsnapt hem in doodsnood met een rauwe kreet, maar je hoort het niet. Je bent verlamd van schrik en niet in staat een list te verzinnen om uit de buurt van de dodelijke kaken te blijven. Je maakt je alleen maar klein, in de hoop dat het verscheurende monster jou niet in de gaten heeft. Maar omdat je zenuwen op knappen staan, slaak je toch een angstkreet.
En dan richten de duivelse en bloeddorstige ogen zich op jou. Je voelt de schroeiende en stinkende adem van het roofdier in je gezicht als zijn muil zich wijd opent. Stijf van angst zie je de enorme opening van zijn bek, de vochtige lap van een tong. Maar vooral de enorme hoektanden verlammen elke vezel van je lichaam. Met een snelle beweging van zijn kop sluiten zijn kaken zich om je borstkas en rug en je weet dat dit het einde is. En je leven was nog maar net begonnen.
Maar dan ineens hoor je een schreeuw: Plati, laat los!
Even nog voel je de spanning van de kaken toe nemen, het monster lijkt zijn kansen te berekenen om alsnog met een hap je ruggengraat te verbrijzelen. Dan een hardere kreet: Los Plati! En dan verslapt de reusachtige druk die je alle adem benam en val je uit de bek van het roofdier op de grond. En word je opgeraapt door zorgzame mensenhanden die je beginnen te aaien terwijl een vriendelijke stem allemaal geruststellende woordjes fluistert. Rustig maar, het is voorbij. Alles komt goed.

Iets dergelijks overkwam ons nieuwe poesje toen Mirjam een wandeling met Plati maakte door de heuvels van Agios Ioannis Corfu. Het was mij al eens eerder opgevallen dat onze goedige herder, die door veel vrienden en bekenden de liefste hond van Corfu genoemd wordt, toch nog over jachtinstincten beschikt. Ik kwam bij de bakker vandaan en liep langs het steile pad omhoog richting de dorpskern. Met een reactie die je bij een dergelijke grote hond niet zou verwachten, schoot Plati ineens met zijn kop in het lange gras. Het volgende moment lag er een rat met een verbrijzelde ruggengraat ondersteboven aan mijn voeten te spartelen. De in doodsnood verkerende rat keek mij niet begrijpend aan. Wat hij had gedaan om dit gruwelijke lot te verdienen, leken zijn ogen mij toe te schreeuwen. Net toen ik hem uit zijn lijden wilde verlossen, ging er een laatste siddering door hem heen en stierf hij.
Omdat ik niets heb met ratten, complimenteerde ik Plati, die mij verwachtingsvol wachtend aankeek, met haar nuttige bijdrage aan de maatschappij.

Ook deze keer dacht Plati er dus goed aan te doen de aanval te openen toen ze wat geritsel in de struiken vernam. Nu was het enthousiasme echter minder groot en werd ze keihard terug gefloten. Nadat ze het poesje gered had uit Plati's dodelijke kaken, heeft Mirjam het pakbeet vijf weken oude mormel mee naar huis genomen en als nieuw gezinslid voorgesteld.
Naar omstandigheden maakt ze het inmiddels heel redelijk. Aan de smartelijke dood van haar broertje of zusje lijkt ze totaal niet meer te denken. Ze heeft de hele studio onder ons huis voor zichzelf en vermaakt zich met de spaken van een fietswiel, een oude emmer van de Paverpol en rond slingerende takjes, lapjes en touwtjes. Eten kan het al redelijk zelfstandig, zolang het maar pap is. Als we haar voeden, halen we haar naar de veranda, waar ze schranzend, snorrend en schrokkend het kopje pap tot de laatste vlok leeg eet.
Voor het slapen gaan nog even spelen dat het een lieve lust is. Zorgeloos en onbewust van het gevaar begeeft ze zich naar de reusachtige harige moordenaar van het jonge broertje en krabt wat aan zijn poot of bijt eens in zijn staart. Plati houdt de nieuwe huisbewoner ondertussen zeer geïntrigeerd in de gaten. Ze snapt er niets van. Die keer na de bakker deed ze het zo goed toen ze die harige bol wol met lange dunne staart te grazen kreeg. Waarom ze deze 'rat' niet mag doodbijten, die zelfs beschermd en gekoesterd wordt door de baasjes, zal wel altijd een raadsel voor haar blijven.

vrijdag 6 augustus 2010

Snot, zweet en pijn

Zullen we naar Glyfada rijden?, stelt Jan voor, terwijl ik hevig transpirerend van mijn fiets afstap. Ietwat onvast ter been zoek ik een gelegenheid om even te zitten en mijn ademhaling te reguleren. Ik heb zojuist flink op de pedalen gestaan om op de afgesproken tijd op het vertrekpunt van onze gezamenlijke fietstocht te zijn. Ik heb een hekel aan te laat komen en verbaas mezelf er nog vaak over dat ik toch nog wel eens te laat van huis ga. Met de auto maak je dat goed door het gaspedaal iets dieper in de drukken, met de fiets kost dat spierkracht. En die heb ik nog niet in surplus, merk ik aan mijn opspelende kuiten en raspende ademhaling. Vijf kilometer op volle snelheid fietsen, hakt er flink in bij mij. Niet vreemd natuurlijk, het is de eerste fietsrit van het jaar.
Glyfada!, probeer ik niet te hijgen, terwijl mijn doorweekte shirt lekker koel aanvoelt door het briesje dat mijn rug beroert. Nee, dat lijkt mij geen goed idee. Prachtig gelegen hoor, schitterend strand en prachtige omgeving, en een uitzicht jongen. Maar een heuvels en dalen, dat wil je niet weten. Stijgingen van 10 tot 15 procent zijn meer regel dan uitzondering. Terloops bekijk ik de stalen kuiten en het pezige lichaam van mijn fietsmaat en snap dat een dergelijke krachtsinspanning voor hem geen enkel probleem vormt. Het zou me niet verbazen als hij vroeger marinier is geweest en nu nog dagelijks geniet van een ontbijt met staaldraad en kopspijkers, geserveerd op een grinttegel.
Dat herinnert mij er aan dat mijn ontbijt heel sober was. Een glas water en twee beschuitjes, haastig naar binnen gegooid. Nee, dat wordt geen Glyfada vandaag. Dat zou in mijn geval zelfmoord zijn.
Ik stel Paleokastritsa voor. Het eerste stuk door de Vallei van Ropa wordt ook wel het biljartlaken van Corfu genoemd en voor zover ik mij kan herinneren valt Paleo, op een enkel vals plat na, ook wel mee. Eenmaal daar kunnen we mooi een paar vrienden opzoeken. En de innerlijke mens hopelijk weer versterken, schiet het zelfzuchtig door mij heen. Moeizaam hijs ik mij over de stang en probeer traag Jan in te halen.

Je banden zijn aardig zacht?, merkt Jan op. Ja, dat is voor beter grip op de weg, leg ik uit. Gejokt natuurlijk, met een ATB heb je net zo’n breed profiel als een brommer. En het snort zo lekker op het wegdek, vul ik aan. Ah, zegt Jan, die allang in de gaten heeft dat ik niet heel goed voorbereid ben op de ontberingen van een fietstocht op Corfu. Toch heb ik op het vlakke stuk nauwelijks moeite het tempo bij te houden, al verdenk ik Jan er van lang niet voluit te gaan. Hij is een begrijpend mens.

Ja, de Ropa Valley is geen gekke keus geweest, realiseer ik na een paar kilometer fietsen. De conditie van de asfaltweg is redelijk en bovenal vlak. Al zit er naarmate we de weg naar Paleokastritsa naderen een lichte stijging in, merk ik aan mijn ademhaling.
Het gaat hier toch wel een aardig eindje de lucht in, vind je ook niet?, piep ik naar Jan, die voorop rijdt. Vind je?, antwoord hij met een stem alsof hij languit op de bank ligt. Moet ik het tempo verlagen?, vraagt hij bezorgd. Nee, niet nodig, lieg ik vloeiend, het gaat wel. Ondertussen denk ik: Mijn god, mijn god, waarom hebt gij mij verlaten?
Vreemd toch dat ik niet wist van deze kilometers lange stijging! Met de auto heb ik er nooit wat van gemerkt. Wat ik wel weet, is dat na het restaurant dat bekendstaat om zijn mooie vergezichten, een flinke afdaling wacht. Die gedachte houdt me aan het fietsen en ik kan flink op adem komen als we ons van de helling afstorten. Fietsen is best lekker.

And all the World is green, denk ik onbewust aan het liedje van Tom Waits, terwijl ik het gras onder mij door een waas bestudeer. Rochelend en raspend leun ik op mijn schroeiende fietszadel. Hete vlammen jagen door mijn kuiten en mijn kont voelt aan alsof ik drie dagen op mijn eigen doodskist heb gezeten. Dorst, wanhoop, bitterheid, ellende, dood en verdriet verdringen zich in mijn geteisterde tabernakel. Het overheersende gevoel is vooral, Pijn! In mijn benen, rug, schouders, polsen, overal. Zelfs mijn neusgaten doen zeer.
Jan rijdt ondertussen kleine rondjes om mij heen. Omdat afstappen op dit moment zijn kuiten geen goed zou doen, legt hij uit. Ah, nee, ik snap het. Ga lekker door zo.
Als mijn wanhopig gesnuif weer enigszins veranderd is in iets wat op ademhaling lijkt, kijk ik minutenlang naar de prachtige Ioanische Zee die Corfu omringt. Schitterend uitzichten hier over die eindeloze bak met water en de blauwe baaien van Paleo, die inmiddels honderd meter onder ons liggen. Ik realiseer mij dat de auto ook altijd moeite met dit stuk heeft. En dat het volgende gedeelte bijna geheel in de eerste versnelling genomen moet worden. Slik! Bibberig stap ik op mijn fiets en zie dat Jan alweer op mij neerkijkt vanaf een hoger gelegen plateau. Kreeg hij maar een lekke band.

Tweehonderd meter voor het huis van Wim en Margret moet ik voor de vierde keer afstappen. Het gaat echt niet meer, ondanks mijn vaste voornemen na de derde afstap pas aan het einde van de rit af te stappen. Die paar honderd meter red ik wel. Dacht ik. Met alle kracht die nog in mij aanwezig is, knijp ik in de remmen. Niet om te stoppen, maar om te voorkomen dat ik met een rotvaart achteruit naar beneden rijd.
Zo moet een stervende zich ook voelen, bedenk ik mij in gebogen toestand. Ik verwacht elk moment bloed uit mijn oren te voelen stromen. Kwijlen doe ik niet, omdat mijn mond droog is als een reep soldatenleer. Mijn brandende longen proberen te ontsnappen uit mijn verwoeste borstkas, in mijn kuiten strijd een leger maden. Vrouw, kinderen, huis, vaderland, ik betwijfel of ik ze ooit nog zal zien. En terwijl Jan zijn rondjes geduldig maakt, vervloek ik mezelf dat ik niet beter voorbereid op weg ben gegaan. Een ferm ontbijtje, genoeg water voor onderweg, misschien zelfs een rolletje druivensuiker, banaantje voor de spieren, zulke dingen.
Wanhopig probeer ik mijn been over het zadel heen te krijgen. Ik zál daar fietsend aan komen. Anders denken ze misschien nog wel dat ik het hele eind ben komen lopen, met de fiets aan de hand. Dat nooit! Waggelend zet ik de achtervolging in op Jan, om gezamenlijk bij Wim en Margret te arriveren.
In stilte bid ik dat ze thuis zijn.

zondag 11 juli 2010

Het middelpunt van de Griekse beschaving

Als ik de hoek omsla, komt het geroezemoes uit het Kafeneion me reeds tegemoet. Het klinkt als het steeds luider klinkende gezoem van een bijenkorf in het honingseizoen. Als er nog maar een tafeltje vrij is in het kleine koffietentje. Voor een op Corfu wonende Nederlander is het koffietijd!

Ik stap naar binnen en bestel bij Dimitris een Sketo, sterke Griekse koffie, maar dan zonder de melk en de suiker. De manier waarop de meeste Grieken hun ‘sterke’ koffie drinken, met veel melk en suiker, doet me gruwen. Even later zit ik achter een dampend kopje, formaat espresso. Terwijl ik wacht tot de blubberlaag koffieprut aan de oppervlakte is bezonken alvorens een slok te nemen, heb ik de gelegenheid de zaak op mijn gemak in me op te nemen. Hier worden dus alle problemen, op zowel lokaal als wereldniveau, voor iedereen binnen een straal van vijfhonderd meter op duidelijk verstaanbaar volume besproken. Onderwerpen als politiek, sport, vrouwen, gezondheid, geld en die hufter van een baas passeren allemaal uitgebreid de revue. Dagelijks begeeft de Griekse man zich naar een van de duizenden van zulke gelegenheden die Corfu rijk is.
Niet eens zozeer omdat hij toe is aan koffie of een alcoholische versterking. Oh nee, dat kan hij thuis ook nemen. Dat is nog goedkoper ook, zij het niet veel. Nee, hij spoedt zich op alle tijdstippen van de dag naar het Kafeneion omdat zijn aanwezigheid daar vereist is! Twee weten tenslotte meer dan een.

De twee mannen in de hoek voeren een enigszins vertrouwelijk gesprek, alhoewel de woorden soms wat harder geuit worden dan de bedoeling is. De hoofden zijn dicht bij elkaar gestoken zodat de andere aanwezigen geen deelgenoot worden van hun geheimen. Met een sigaret bungelend in een mondhoek wisselen beiden van gedachten op een niveau dat voor een Griek redelijk vreemd is. Zacht en beheerst.

Aan het raam zitten een paar oude mannen die wel weten hoe het hoort. Op hoge toon voegen ze elkaar verwijten en verwensingen toe. Althans, zo klinkt het. De linkse man heeft een kop als een kreeft op zijn kookpunt en wrijft regelmatig met zijn kolenschop van een hand over een grote grijze borstel op zijn bovenlip, als om de woede uit dit behaarde gezichtsdeel te persen. Zijn diepliggende ogen, die doen denken aan zwarte krenten in een oliebol, zijn tot spleetjes geknepen en bekijken de gesprekspartner alsof hij een hinderlijk insect is. Hij lijkt slechts op een gelegenheid te wachten om hem met een geweldige klap te vermorzelen. Het voorwerp van zijn belangstelling, een vriendelijk ogende Griek met wijkende haargrenzen en een zeer gebruind schedeldak, kijkt zijn rood aangelopen overbuurman met een onbegrepen blik aan en schudt daarna langzaam het wijze hoofd. Ontspannen roert hij in zijn koffie en neemt geconcentreerd een slokje uit zijn minuscule kopje. Hij blikt voorzichtig over de witte rand naar zijn belager, alsof hij rekening houdt met de mogelijkheid dat het wel eens zijn laatste genieting op dit ondermaanse zou kunnen zijn. Wat niet denkbeeldig is, want zijn kompaan heft zijn wijsvinger in een waarschuwend gebaar op en barst op nog luidere toon los in een nieuwe bewijsvoering van zijn stelling.
Dat is voor enkele mannen aan het belendende tafeltje aanleiding zich met de zaak te bemoeien. De kreeft, die elk moment lijkt te kunnen ontploffen, begint driftig te gebaren richting zijn onverwachte aanvallers en voegt hen op hoge toon een paar snauwen toe. Beiden heffen de handen verontschuldigend omhoog en storten zich daarna weer in gesprek met hun eigen tafelgenoot, die de wenkbrauwen in verbazing omhoog trekt en maar weer een sigaret opsteekt.
Het driftige baasje, die de mondhoeken strak naar beneden getrokken heeft, hervat zijn pogingen om zijn gelijk te verduidelijken. Er lijkt rook uit zijn oren te komen. Een vers opgestoken sigaret is hier echter de oorzaak van. Zijn opponent, die weer moed gevat heeft uit zijn shot cafeïne, hoort zijn relaas goedmoedig aan, ondertussen zijn hoofd zachtjes schuddend. Aan het eind van het betoog heft hij de handen met de handpalmen naar zijn tafelgenoot, waaiert ze langzaam heen en weer en begint daarna zijn nagels te inspecteren. Hij lijkt nog steeds niet overtuigd. Dat is voor de rooie aanleiding tot nog heftiger gebaren en begint zijn argumenten nu de kleine ruimte in te schreeuwen.
Dan gebeurt waar menigeen al rekening mee gehouden had. Dimitris, die het tafereel tussen het bereiden van een frappe en het inschenken van een ouzo al de tijd vanuit zijn ooghoeken in de gaten hield, komt achter zijn toonbank vandaan als een dominee die zich genoodzaakt ziet zijn kansel te verlaten om een paar ruziënde koorknapen tot de orde te roepen. Hij mengt zich in het gesprek op een niveau dat je niet zou verwachten van iemand van dergelijke bescheiden borstomvang en geringe lengte. Dat helpt. De driftkikker laat zijn volume met enkele strepen dalen en slaat tevreden de laatste slok uit zijn kleine glaasje achterover. Zijn opponent schuift zijn onderlip naar voren en laat zijn hoofd een beetje schuin hangen ten teken van overgave. Het is allemaal niet zo belangrijk, lijkt hij te zeggen. Ieder heeft recht op zijn gelijk. Als men maar niet denkt dat hij zijn ongelijk toegeeft. De ander snapt het eenvoudig niet en kan daar niets aan doen.

De kale man aan het middelste tafeltje, aan wie de hele discussie voorbij gegaan is, heeft al de tijd nauwlettend de knetterende televisie in de gaten gehouden. Op het scherm woedt tussen de sneeuwbuien door een verbale oorlog tussen een presentator van een actualiteitenprogramma en twee van zijn vrouwelijke collega’s die gedrieën verslag doen van een veldslag in het Griekse parlement.
Ook een andere man, wiens tanige gezicht grotendeels schuilgaat achter een baard en zijn kolossale romp heeft gehuld in een verschoten ruitjescolbert, kijkt over zijn bril buitengewoon geïnteresseerd naar de televisie. De huid om zijn oogleden doet denken aan de gerimpelde huid van een olifant. Door het spectaculaire nieuwsitem in beslag genomen, heeft hij blijkbaar niet in de gaten dat hij tussen iedere trek die hij van zijn sigaret neemt, eerst kuchende en dan weer rochelende geluiden maakt. De oorzaak is waarschijnlijk een stug vastzittend snotje dat hij probeert tot overgave te bewegen. Het is al met al geen eetlustopwekkend tafereel, maar de man doet het zo ongegeneerd dat het niet anders kan dan dat iedereen er aan gewend is.
Ik neem de sobere omgeving eens in me op. De vloertegels doen sterk aan die van een trottoir denken. De ruimte is volgepropt met simpele tafeltjes omringd door eenvoudige en slecht zittende ijzeren stoelen. Een roestvrijstalen vitrine herbergt reusachtige voorraden bier en slechts een paar blikjes frisdranken. Kinderen komen hier niet vaak.
Een metalen afzuigkap is in de linkerhoek bevestigd, daaronder een kookstel. Achter Dimitris buigen enkele aan de wand bevestigde planken door van de flessen whisky, bourbon, ouzo, cognac, Metaxa en andere alcoholische versnaperingen. Hier en daar worden de spiritualiën afgewisseld door enkele ingelijste dode familieleden. In een inbouwkastje liggen een paar stapels slordig opgestapelde kranten met oud nieuws en tijdschriften uit de vorige eeuw. Aan de enige vrije wand die het pandje rijk is, hangt een kalender van de plaatselijke FC, terzijde gestaan door een verkooprekje met pinda’s, chips, koeken en voorverpakte croissants. Het geheel wordt beschenen door gezellige TL-balken en aan de wand bevestigde spaarlampen.
Dit alles zorgt ervoor dat het bordje ‘Verboden voor vrouwen’ niet aan de ingang hoeft te worden opgehangen.
Toch wordt ook de meer dan bemiddelde Griek door de eenvoudige entourage en het beperkte assortiment niet weerhouden om zich regelmatig te vervoegen in een Kafeneion. Getuige het volgende historische voorval, verteld door een zeer betrouwbare Griek.
Eens was een beroemde Griekse acteur te gast in Amerika en gaf op een gegeven moment aan zijn gastheer aan dat hij zich niet goed voelde. Hij had al geruime tijd last van een bepaald lichamelijk ongemak wat maar niet over wilde gaan. Zijn gastheer hoorde hem met stijgende verbazing en bezorgdheid aan en maande zijn gast snel een dokter te bezoeken ten einde onderzocht te worden en eventueel noodzakelijke zorg te ondergaan. De acteur gaf aan eens over zijn voorstel na te denken en misschien wel een Amerikaanse arts te bezoeken.
Zijn gastheer vroeg waarom hij nooit met zijn probleem naar een Griekse dokter geweest was. Waarop het de beurt aan de acteur was om verbaasd te zijn. De handen ten hemel heffend riep hij uit: Daar hebben we toch het Kafeneion voor!
Na in een uiterst traag tempo mijn frappe opgedronken te hebben, reken ik af en verlaat Dimitris’ Kafeneion. Nog even het bergpad op, een paar foto’s maken, dan trekt de rooklucht wel weer uit mijn kleren. Als ik honderd meter verderop het pad gevonden heb, hoor ik een nieuwe discussie in alle hevigheid losbarsten. Misschien gaat het wel over mij.

zaterdag 19 juni 2010

Naar zee, naar zee!



Op een tijdstip dat de meeste vakantiegangers besluiten nog een drankje te nuttigen alvorens hun appartement of hotel op te zoeken, gaat bij mij de wekker. Even later sta ik in de douche, zo fris als een doodgereden vogeltje langs de kant van de weg. Met ogen niet groter dan spleetjes kijk ik in de spiegel naar een vale kop met harige kin. Onchristelijk tijdstip, half vijf in de ochtend!
Maar wie A zegt, moet ook B zeggen. Dus stap ik een half uurtje later fris en fruitig en vol goede moed in de auto op weg naar Arillas, het noordwestelijk van Corfu gelegen badplaatsje. Volgens afspraak zal ik daar Thomas ontmoeten, een Griekse visser die mij uitgenodigd heeft een dagje met hem op te trekken. Dat was een aanbod dat ik niet kon weigeren.

Anderhalf uur later zijn we buitengaats en snuif ik het aroma van de zee met volle teugen op. Met de borstkas vol zilte zeelucht fier vooruit moet ik aan het bekende gedicht van J.P. Heije denken:
Ferme jongens, stoere knapen
Foei! hoe suffend staat gij daar!
Zijt ge dan niet welgeschapen,
Zijt ge niet van zessen klaar?
Schaam je jongens, en ga mee
Naar de zee, naar de zee!

Het is prima strandweer, al tintelt het matige ochtendbriesje de armhaartjes. Het bijna ontbreken van wind stemt mij gerust. Uit ervaring weet ik dat het geen feest is om zeeziek te zijn. Vanwege de harde wind van voorgaande dagen is de zee best nog wel wild en het kleine vissersbootje stampt er lustig op los. Maar als het niet erger wordt dan dit dan ga ik het redden zonder de vissen te voeren.
We gaan een ronde maken langs drie netten. Daarom zetten we eerst koers naar Erikoussa, een van de Diapontia eilanden voor de kust van Corfu. Thomas denkt in het groot, want hij bevoorraadt, behalve zijn eigen visrestaurant Vavilas in zijn woonplaats Arillas, ook enkele viskramen op de markt in Corfu Stad.

Na een half uur genieten van de weidsheid van de Ionische zee, de verkoeling van de zeewind in het gezicht en de betoverende kleuren van de Diapontia eilanden en vergezellende rotsformaties, trekt Thomas zijn oliepak aan. Er gaat wat gebeuren. Dan zie ik ook de eerste drijvers fel wit en oranje afsteken tegen het diep blauwe Ionische zeewater. We zijn bij het eerste net aangekomen. Voor de met ons meereizende zeemeeuwen is dit het sein om het op een krijsen te zetten. We gaan ontbijten!
Even later klinkt het sonore gedreun van de dieselmotor en het geratel van de katrollen die het net – met een lengte van meer dan een kilometer! – meter voor meter uit de duistere diepte omhoog haalt. Wat zal dit net allemaal voor rijkdommen opleveren?
Thomas sorteert het net met snelle bewegingen waaruit veel ervaring spreekt. Waar niets in zit, wordt netjes tot een gele berg voor zijn voeten getransformeerd. Wat vis en andere levende wezens bevat, wordt naar de zijkant van het dek gedrapeerd en net met rotsen en rommel naar de achterkant.
En ik maar denken dat het een kwestie was van zo’n net optakelen, ondersteboven kieperen en weer terug zetten! Niets van dit alles. Meter voor meter wordt de druipende schat binnengehaald. Prachtig gekleurde vis, scherpe stenen, kreeft, grillige brokken jong koraal, octopus, prachtige schelpen, wier, krabben, katvis en alles wat een zee meer aan cadeaus heeft.

Een half uur later is het net in zijn volle lengte binnen en kan het langzame proces beginnen van het legen van het net. Het is een collectie van kleuren waar C&A jaloers op zou worden. De prachtige maar gevaarlijke schorpioenvis is het meest prominent aanwezig met zijn felrode vinnen en venijnige tandenstokers op zijn rug. Het zachtroze van de octopus past daar goed bij en doet denken aan frambozenijs. Prachtige witte katvis met bruin strepenpatroon op de rug en zwarte ogen die je beschuldigend aankijken. Alle kleuren van de regenboog van tropische vis die in een aquarium niet zou misstaan. De koelemmer vertoont een bonte schakering flower power tinten.
Je moet wel van puzzelen houden, denk ik als ik gadesla hoe Thomas verwoede pogingen doet om een tegenstribbelende krab uit de lijnenwarwinkel te bevrijden. Als hij vijf minuten later begint een flinke octopus te ontwarren uit de dradenbrij, hoor ik regelmatig kleine plopgeluidjes van de nappen van de tentakels die zich vastzetten op zijn oliejack. Die achtarm gaat niet oud worden, zie ik aan de blik in Thomas ogen.
De brokken gesteente die zich in het net verstrikt hebben, zijn zeer grillig en erg moeilijk te verwijderen. Ten tweede zijn sommige zo scherp als een mes en kunnen het net dus lelijk beschadigen. Met een houten hamer worden de dwarsliggers tot gruis geslagen en naderhand opgeveegd en aan de zee terug gegeven.

Het legen van het net duurt, ondanks dat het een matige vangst is, toch wel een uur. Ik heb bewondering voor de manier waarop het gedaan wordt. Voorovergebogen gezeten op een omgekeerde emmer wordt het zeefruit geduldig bevrijd uit het vrolijk gekleurde net. Als de ruggengraat begint te protesteren, wordt het monnikenwerk zonder mokken op de knieën voortgezet. Pfoeh, er gaat een steek door mijn versleten knieën bij de gedachte dagelijks vele uren in die positie te moeten werken. Ik krijg nog meer bewondering voor deze manier van levensonderhoud dan ik al had.
Eindelijk heeft de laatste inhoud het net verlaten. Dan begint het langdurige proces om het net weer rechtopstaand op de zeebodem te krijgen. Loodrand eerst en de duizenden drijvers die het net twee meter van de grond moet houden boven. Meter voor meter glijdt het net door de kundige zeemanshanden overboord, langzaam op weg naar grote diepte. Dat het maar weer zijn opbrengst mag leveren.
Terwijl de boot naar het volgende net vaart, begint daarna tot hoorbare vreugde van onze gevederde vriend de stern de schoonmaak van de oogst. Fascinerend om te zien hoe deze ervaren piloten feilloos tussen de golven doorscheren en in volle vlucht het uurwerk van een regenboogvisje of motoronderdelen van een octopus weten te ontworstelen aan het wilde water. Ik bedenk een nieuw spelletje: een mooie foto maken van een stern die zijn ontbijtje net in zijn broodmolen stopt. Dat is een momentopname waarbij je realiseert dat het maar goed is dat je een digitale spiegelreflex met zeer korte sluitertijd hebt.

Uren later hebben we drie netten opgehaald, geleegd en weer te water gelaten. Al met al was het geen beste dag, de vangst is gevarieerd maar matig in hoeveelheid en gewicht. Genoeg om Thomas’ gezin en regelmatig terugkerende gasten te voorzien van een smakelijk visgerecht, maar niet de moeite om voor naar de markt te gaan. Het moet erg teleurstellend zijn om honderden meters net binnen te halen waar niets meer in zit dan zo nu en dan een steen of een enkel oneetbaar krabbetje. Al die tijd, moeite en kosten voor een bedekte bodem van een overmaatse piepschuimen kist.
Toch zal Thomas de volgende morgen weer in alle vroegte zijn vrouw gedag knuffelen en zijn slapende kinderen op de wang kussen. Even later zal hij voor de tienduizendste keer zijn boot de haven van Agios Stefanos uitsturen. Hij zal de zee opsnuiven en de opkomende zon begroeten met een brede glimlach. Hij is weer thuis.

Blijven drijven


Dit is wel weer een leuke gebeurtenis voor mijn Blog, bedacht ik mij, terwijl ik mij verwoed probeerde vast te klampen aan de scherpe rotsen. Massa’s zee water probeerden uit alle macht mij los te weken en leken er een schepje bovenop te doen. Wild malend zochten mijn benen houvast onder mij. Alles wat ik voelde waren ongelijke gladde rotsen die vanwege het woedende water geen enkele steun gaven. Scherpe uitsteeksels haalden mijn armen en benen open, maar ik voelde het niet. Ik had maar een wens: het water uit. Nee, wacht. Ik had nog een wens: dat mij dit zou lukken zonder in een zee-egel te trappen of te grijpen. Oh ja, ik wilde ook mijn snorkel niet kwijt raken.

Dan moet je achter het klooster zien te komen!, had een vriend mij gemaild als antwoord op mijn e-mail dat ik in Paleokastritsa ging snorkelen. Hij snorkelt regelmatig in de mooie wateren van west Corfu en weet waar de mooiste plekjes zijn. Het is wel een klein uurtje zwemmen, maar dan heb je ook wat, was zijn boodschap. Prachtige grotten, veel vis en geweldige onderwater taferelen. Tja, als ik zoiets lees, ben ik al onderweg.

Struikelend en vallend vanwege de overmaatse eendenpoten aan mijn voeten begeef ik mij onwennig in het helderblauwe nat van een van de mooiste baaien van Corfu. “Save the whale!”, roept Mirjam met een commentaarstem, terwijl schoonzoon Polle mijn geploeter filmt. Dat moet vanwege mijn glanzende huid zijn en heeft met mijn omvang niets te maken, houd ik mezelf voor. Net voor ik mijn hoofd onder water steek roept Polle dat we elkaar daar wel tegen zullen komen. Hij is een geoefend duiker met toeters en bellen. Schoonpa is slechts amateur snorkelaar die voor het eerst met flippers aan in het water ligt.

Gosh, wat is het hier toch fantastisch snorkelen! Al snel heb ik een prachtige schelp ontfutseld aan de stekels van een zee-egel die een paar etages lager woont. Die gaat in het kontzakje!
Maar wat zijn die flippers vreselijk onhandig. Ik heb geen flauw idee hoe ik moet bewegen met die klere dingen. Ik trap maar een beetje raak, maar heb niet bepaald de indruk dat ik nu als een torpedo door het water heen klief. Gelukkig maar dat hier niemand met een filmcamera staat, het moet een koddig gezicht zijn om iemand zo nu en dan schoolslag te zien doen met flippers aan. Ik moet duidelijk nog wennen.
Reeds na een paar honderd meter geplons schieten de eerste krampvlammen al door mijn voeten. Dat zal wel nieuwigheid zijn en dus stuntel en stakker ik maar door. Maar om nou te zeggen dat je leven met flippers zoveel eenvoudiger wordt, nee.
De moeilijke bewegingen worden misschien ook veroorzaakt door de hoge golven waarin ik inmiddels verkeer. Hoe meer ik naar open zee ga, des te wilder wordt het water. Dat maakt het snorkelen er niet eenvoudiger op. Ik moet dan ook zorgen dat ik een beetje uit de buurt blijf van de vijandig ogende rotskanten. Met grote witte schuimkoppen slaan de wilde golven er op te pletter. Het donderend geraas dat dit veroorzaakt klinkt imposant genoeg om enige afstand te bewaren. Komt bij dat ik op moet letten bij onder water staande rotspartijen. Vanwege de hevige deining waar ik een speelbal van ben, kan ik de enkele meters onder mij liggende begroeide rotspieken een seconde later soms wel van heel dichtbij bekijken. Leuk, zou je zeggen. Maar echt tijd om het op je gemakje te bekijken heb je niet als je een moment later weer opgetild wordt door de volgende golf. Dit gaat een vermoeiend tochtje worden, realiseer ik mij.

Proestend en hoestend spuug ik een golf zeer zout zee water uit. In een poging mijn vlammende kuiten rust te gunnen op een onder water liggende rots, heeft de stroming mij met groot gemak onderuit getrokken. Omdat ik ondertussen wel door ging met ademen, heeft de steeds wildere zee kans gezien elke opening in mijn hoofd vol te pompen met water. Als je last hebt van vastzittend snot schijnt zout water wonderen te verrichten, maar die zorg heb ik momenteel niet. Wel dat ik het gestelde doel vandaag niet ga bereiken. Ik ben nog maar net op de helft, schat ik. Maar wel al helemaal kapot. Heel vreemd, maar ik moet aan Gerrie Knetemann denken. Zo moet hij zich ook gevoeld hebben na de winst in de Amstel Gold race. Helemaal naar de kloten, antwoordde hij huilend op de vraag van Mart Smeets hoe hij zich voelde. Maar zo gelukkig, snikte hij er achteraan.
Ik ben dan ook wel officieel naar de kloten, maar gelukkig voel ik mij niet. Allereerst is daar de teleurstelling dat de ontsluiering van verwachte geheimen en schoonheden van de grotten op zich moet laten wachten. Maar dat is van ondergeschikt belang. Ik moet terug zien te komen! In de lamentabele toestand waarin ik momenteel verkeer, gaat dat heel moeilijk worden. Tot overmaat van ramp is tijdens de worsteling om weer boven te komen, mijn linkerflipper uitgegaan. Ik had toch al niet veel plezier van die krengen, maar nu heb ik er nog eens last van ook. Ploegend begin ik aan de terugweg.

Na een paar honderd meter grommen en snuiven, heb ik in de gaten dat ik het op deze manier nooit ga halen. Met een flipper aan de voet, de ander in de hand schiet ik maar weinig op. Je bent toch verder gekomen dan je dacht Dickie. Shit, ik ben uitgeput. Door het geploeter in de stroming gaat mijn hart tekeer als een op hol geslagen stoommachine. Nu snap ik dat je tijdens een rustgevende snorkelbeurt een hartaanval kan krijgen, zoals ik een paar weken geleden in de krant las. Nou ja, dan ben je in ieder geval genietend ten onder gegaan, denk ik en zet koers naar de rechts van mij liggende zwarte rotsen. Het zal een heel gevecht worden om er ondanks de wild beukende golven op te klimmen, maar het is bittere noodzaak. Ik moet rusten anders verzuip ik als een rat.
Eenmaal in het witte bruisende water moet ik eerst van die verrekte flipper af. Ik moet de beschikking hebben over alle ledematen die mij ten dienste staan en misschien wel meer. Ik wacht het juiste moment af en doe een poging de flipper op de rots te gooien. Gelukkig blijft het rotding liggen anders had ik er nog een zorg bij gehad. Nu ik nog.
Ik ga nog een keer onder om te zien of ik niet toevallig in een zee-egel veld beland als ik tegen de rots op moet klauteren. Ik ben er onderweg honderden tegen gekomen. Door de explosies aan luchtbellen heen kan ik er niet een ontdekken. Op het gevaar af gespietst te worden, besluit ik de gok te wagen en werp mij in de branding. Even heb ik houvast, maar het kolkende water is sterker en haalt mij terug. Vermoeid ben ik niet meer, overleven is alles momenteel. Na een paar mislukte pogingen en meer schaaf- en snijwonden heb ik eindelijk goed beet. Ik omarm de rots als was hij het leven zelf. Met een laatste krachtsinspanning ontworstel ik mij eindelijk aan de woeste golven.

Het zit niet echt relaxt op keiharde scherpe grillige rotsen, maar ik voel mij als een koning op een troon, zo gelukkig. Rust!
Heel in de verte zie ik een motorbootje over de golven stuiteren. Zal ik ze roepen? Nee, je bent hier op eigen kracht gekomen, dus moet je zelf terug zien te komen ook. Alhoewel het handig zou zijn als Polle nu langs zou komen stomen. Kan hij mooi mijn flippers bij zich houden, heb ik weer een zorg minder. Maar zijn hoofd verschijnt niet aan het steeds wilder wordende wateroppervlak.
Dan moet ik mezelf maar zien te redden. Ik schat mijn kansen als redelijk in. Na een paar minuten op het droge trillen mijn sidderende kuiten al minder en de zon schijnt zalig op mijn bolletje. Ik ben op een paar oppervlakkige sneden aan armen en benen na gelukkig niet gewond. Een kwartier hier en dan moet het wel weer lukken.
Hier zullen niet veel mensen geweest zijn, realiseer ik mij, terwijl ik het piepkleine rotseilandje in mij opneem. Geen wonder, het is er allerminst comfortabel. En je hebt er geen aanspraak. Ik ben de enige bewoner, met een aantal nare steekvliegen die op de bloedstroompjes op mijn armen en benen af gekomen zijn. Bovendien heb ik van al het zoute water een strot als een olifant gekregen. En nergens een bar, dat zie je in een oogopslag.
Maar het uitzicht is spectaculair! Van zeer dichtbij kan ik genieten van de op de grillige kust te pletter slaande zee. Toch wil ik hier niet blijven.
Na twintig minuten de agressieve vliegen van mij afgeslagen te hebben, besluit ik weer een poging te wagen. Wel moet ik er op letten dat ik om de rots heen zwem die iets verderop hoog uit het water oprijst. Doe ik dat niet dan kom ik in de lagere rotspartij terecht en de kans dat ik daar doorheen kan is klein. De woeste watertaferelen die zich daar afspelen in aanmerking genomen is het nog eens gevaarlijk ook. Moeizaam worstel ik mijn verkrampte voeten in de flippers. Zo heb ik er minder last van dan in mijn handen.

Het moet de vermoeidheid zijn geweest, ik kan geen andere oorzaak bedenken waarom ik alsnog in de rotspartij verzeild raak. Ik had het scherp op mijn netvlies staan dat ik om die grote rots heen moest. Toch lig ik voor een gesloten deur, hier kan ik niet verder. Ik moet terug.
Shit! Normaal zit ik er niet zo mee om een stukje om te zwemmen, verwend als je altijd wordt met wat de wereld van Neptunus en andere zeejongens je allemaal aan schoonheid te bieden heeft. Maar nu zinkt de moed me toch even in de flippers.
Maar wat moet dat moet. Dus laveer ik voorzichtig tussen de rotsen door naar open zee en zie dat het nog een hele krachttoer zal worden de grote rots te ronden. Ik ben alweer kapot, de rustpauze op de rots is blijkbaar niet lang genoeg geweest. Dan zie ik Polle verschijnen. Laus Deo! Hij kan me van die vervloekte flippers afhelpen. Hij zal mij erbij moeten helpen want door de kramp kan ik mijn knieën niet voldoende buigen. Al watertrappelend houd ik mijzelf drijvend terwijl Polle een voor een de flippers af pelt.
Ik voel al dat ik mezelf weer opgeblazen heb, ik moet dringend naar de kant. Ik schreeuw boven het geraas van de branding uit dat ik moet rusten en begin naar de lager gelegen rotsen te zwoegen. Polle gaat voor en kijkt of ik in aanvaring met zee-egels zal komen. Gelukkig is dat niet het geval. Gee, hier is de branding nog heviger. Ik grijp me vast aan een uitstekende punt en probeer me vast te klampen. Vergeefs, de golven bedelven me onder zo’n plens water dat ik weer moet lossen. Koppie onder en weer een sloot water naar binnen. Dat zoute water begint me behoorlijk de keel uit te hangen.
Hoestend en grommend doe ik nogmaals een poging en heb even houvast. Nu moet ik met een machtige beweging naar een volgende rots zien te duiken en daar zullen we wel verder zien. De redding is nabij, zij het niet dat de branding steeds heviger lijkt te worden. Ik besluit mijn snorkel en duikbril vast naar de overkant te gooien. Te kort! Het kreng komt te laag op de rots en glijdt langzaam de heftig schuimende whirlpool in. Om zonder snorkel het hele eind terug te moeten zwemmen, zal alleen maar moeilijker zijn in mijn toestand. De dood of de gladiolen, flitst het door me heen en ik zet af. Ik graai in de kolkende massa, voel mijn snorkel en flikker het ding een eind op de rots. Een volgende moment heb ik houvast. Ik schrap nog wat vel van armen en benen aan de scherpe rotsen, krijg weer liters zee water naar binnen, maar laat niet meer los.
Dodelijk vermoeid hijs ik mij op de rots. De zee krijgt me vandaag niet meer. Al moet ik hier de hele nacht blijven zitten.
Polle heeft al poolshoogte genomen en zegt dat het mooi zou zijn als ik over de rots heen kan klauteren. Aan de andere kant is de baai en ben je in rustiger vaarwater. Dat zou mooi zijn, want om weer de strijd aan te gaan met de open zee trekt me totaal niet. Net zomin als het idee om met mijn blote voeten over de scherpe rotsen te lopen, maar dat is van later zorg. Eerst rusten.
Terwijl Polle in het water stapt om waterschoenen voor mij te kopen, heb ik voor het eerst gemak van mijn flippers. Ik gebruik er een om op te zitten. Geen fauteuil, maar beter dan ook mijn kont nog eens open halen aan de venijnige ondergrond.
Ik heb even de tijd om mijn adem te regulieren en mijn zonden te overdenken. Achteraf gezien was het geen slimme actie om zo ver uit de kust te gaan met deze wilde zee, hoe mooi de beloning ook geweest zou zijn. Ik wacht nog even tot mijn ademhaling enigszins genormaliseerd is en besluit dan voorzichtig te proberen de rots over te steken. Als een bejaarde met twee gebroken benen begin ik aan de pijnlijke oversteek. Het voelt bepaald niet aan als de badkamervloer. Ik denk met afgunst aan Antonio de schipper, die met zijn blote poten over de ruwste ondergrond loopt zonder een spier te vertrekken. Maar ik heb toch meer eelt dan ik dacht, want na een pijnlijke tien minuten kom ik aan de andere kant van de rotspartij. Antonio zou trots op me zijn.
Er is zelfs een wat gladder stukje rots en helemaal gelukkig zit ik even later prinsheerlijk te wachten tot ik Polle aan zie komen met een paar nieuwe waterschoenen.

Wankelend en waggelend strompel ik het strand op. The whale is saved, mompel ik. IJskoude blikken van vrouw en dochter worden mijn deel. Maar wacht eens, ik heb nog een prachtige schelp in mijn kontzak zitten. Die kan mooi bij wijze van bloemetje dienen! Ik graai en voel niets.