Green Island Blog

zaterdag 19 juni 2010

Naar zee, naar zee!



Op een tijdstip dat de meeste vakantiegangers besluiten nog een drankje te nuttigen alvorens hun appartement of hotel op te zoeken, gaat bij mij de wekker. Even later sta ik in de douche, zo fris als een doodgereden vogeltje langs de kant van de weg. Met ogen niet groter dan spleetjes kijk ik in de spiegel naar een vale kop met harige kin. Onchristelijk tijdstip, half vijf in de ochtend!
Maar wie A zegt, moet ook B zeggen. Dus stap ik een half uurtje later fris en fruitig en vol goede moed in de auto op weg naar Arillas, het noordwestelijk van Corfu gelegen badplaatsje. Volgens afspraak zal ik daar Thomas ontmoeten, een Griekse visser die mij uitgenodigd heeft een dagje met hem op te trekken. Dat was een aanbod dat ik niet kon weigeren.

Anderhalf uur later zijn we buitengaats en snuif ik het aroma van de zee met volle teugen op. Met de borstkas vol zilte zeelucht fier vooruit moet ik aan het bekende gedicht van J.P. Heije denken:
Ferme jongens, stoere knapen
Foei! hoe suffend staat gij daar!
Zijt ge dan niet welgeschapen,
Zijt ge niet van zessen klaar?
Schaam je jongens, en ga mee
Naar de zee, naar de zee!

Het is prima strandweer, al tintelt het matige ochtendbriesje de armhaartjes. Het bijna ontbreken van wind stemt mij gerust. Uit ervaring weet ik dat het geen feest is om zeeziek te zijn. Vanwege de harde wind van voorgaande dagen is de zee best nog wel wild en het kleine vissersbootje stampt er lustig op los. Maar als het niet erger wordt dan dit dan ga ik het redden zonder de vissen te voeren.
We gaan een ronde maken langs drie netten. Daarom zetten we eerst koers naar Erikoussa, een van de Diapontia eilanden voor de kust van Corfu. Thomas denkt in het groot, want hij bevoorraadt, behalve zijn eigen visrestaurant Vavilas in zijn woonplaats Arillas, ook enkele viskramen op de markt in Corfu Stad.

Na een half uur genieten van de weidsheid van de Ionische zee, de verkoeling van de zeewind in het gezicht en de betoverende kleuren van de Diapontia eilanden en vergezellende rotsformaties, trekt Thomas zijn oliepak aan. Er gaat wat gebeuren. Dan zie ik ook de eerste drijvers fel wit en oranje afsteken tegen het diep blauwe Ionische zeewater. We zijn bij het eerste net aangekomen. Voor de met ons meereizende zeemeeuwen is dit het sein om het op een krijsen te zetten. We gaan ontbijten!
Even later klinkt het sonore gedreun van de dieselmotor en het geratel van de katrollen die het net – met een lengte van meer dan een kilometer! – meter voor meter uit de duistere diepte omhoog haalt. Wat zal dit net allemaal voor rijkdommen opleveren?
Thomas sorteert het net met snelle bewegingen waaruit veel ervaring spreekt. Waar niets in zit, wordt netjes tot een gele berg voor zijn voeten getransformeerd. Wat vis en andere levende wezens bevat, wordt naar de zijkant van het dek gedrapeerd en net met rotsen en rommel naar de achterkant.
En ik maar denken dat het een kwestie was van zo’n net optakelen, ondersteboven kieperen en weer terug zetten! Niets van dit alles. Meter voor meter wordt de druipende schat binnengehaald. Prachtig gekleurde vis, scherpe stenen, kreeft, grillige brokken jong koraal, octopus, prachtige schelpen, wier, krabben, katvis en alles wat een zee meer aan cadeaus heeft.

Een half uur later is het net in zijn volle lengte binnen en kan het langzame proces beginnen van het legen van het net. Het is een collectie van kleuren waar C&A jaloers op zou worden. De prachtige maar gevaarlijke schorpioenvis is het meest prominent aanwezig met zijn felrode vinnen en venijnige tandenstokers op zijn rug. Het zachtroze van de octopus past daar goed bij en doet denken aan frambozenijs. Prachtige witte katvis met bruin strepenpatroon op de rug en zwarte ogen die je beschuldigend aankijken. Alle kleuren van de regenboog van tropische vis die in een aquarium niet zou misstaan. De koelemmer vertoont een bonte schakering flower power tinten.
Je moet wel van puzzelen houden, denk ik als ik gadesla hoe Thomas verwoede pogingen doet om een tegenstribbelende krab uit de lijnenwarwinkel te bevrijden. Als hij vijf minuten later begint een flinke octopus te ontwarren uit de dradenbrij, hoor ik regelmatig kleine plopgeluidjes van de nappen van de tentakels die zich vastzetten op zijn oliejack. Die achtarm gaat niet oud worden, zie ik aan de blik in Thomas ogen.
De brokken gesteente die zich in het net verstrikt hebben, zijn zeer grillig en erg moeilijk te verwijderen. Ten tweede zijn sommige zo scherp als een mes en kunnen het net dus lelijk beschadigen. Met een houten hamer worden de dwarsliggers tot gruis geslagen en naderhand opgeveegd en aan de zee terug gegeven.

Het legen van het net duurt, ondanks dat het een matige vangst is, toch wel een uur. Ik heb bewondering voor de manier waarop het gedaan wordt. Voorovergebogen gezeten op een omgekeerde emmer wordt het zeefruit geduldig bevrijd uit het vrolijk gekleurde net. Als de ruggengraat begint te protesteren, wordt het monnikenwerk zonder mokken op de knieën voortgezet. Pfoeh, er gaat een steek door mijn versleten knieën bij de gedachte dagelijks vele uren in die positie te moeten werken. Ik krijg nog meer bewondering voor deze manier van levensonderhoud dan ik al had.
Eindelijk heeft de laatste inhoud het net verlaten. Dan begint het langdurige proces om het net weer rechtopstaand op de zeebodem te krijgen. Loodrand eerst en de duizenden drijvers die het net twee meter van de grond moet houden boven. Meter voor meter glijdt het net door de kundige zeemanshanden overboord, langzaam op weg naar grote diepte. Dat het maar weer zijn opbrengst mag leveren.
Terwijl de boot naar het volgende net vaart, begint daarna tot hoorbare vreugde van onze gevederde vriend de stern de schoonmaak van de oogst. Fascinerend om te zien hoe deze ervaren piloten feilloos tussen de golven doorscheren en in volle vlucht het uurwerk van een regenboogvisje of motoronderdelen van een octopus weten te ontworstelen aan het wilde water. Ik bedenk een nieuw spelletje: een mooie foto maken van een stern die zijn ontbijtje net in zijn broodmolen stopt. Dat is een momentopname waarbij je realiseert dat het maar goed is dat je een digitale spiegelreflex met zeer korte sluitertijd hebt.

Uren later hebben we drie netten opgehaald, geleegd en weer te water gelaten. Al met al was het geen beste dag, de vangst is gevarieerd maar matig in hoeveelheid en gewicht. Genoeg om Thomas’ gezin en regelmatig terugkerende gasten te voorzien van een smakelijk visgerecht, maar niet de moeite om voor naar de markt te gaan. Het moet erg teleurstellend zijn om honderden meters net binnen te halen waar niets meer in zit dan zo nu en dan een steen of een enkel oneetbaar krabbetje. Al die tijd, moeite en kosten voor een bedekte bodem van een overmaatse piepschuimen kist.
Toch zal Thomas de volgende morgen weer in alle vroegte zijn vrouw gedag knuffelen en zijn slapende kinderen op de wang kussen. Even later zal hij voor de tienduizendste keer zijn boot de haven van Agios Stefanos uitsturen. Hij zal de zee opsnuiven en de opkomende zon begroeten met een brede glimlach. Hij is weer thuis.

Blijven drijven


Dit is wel weer een leuke gebeurtenis voor mijn Blog, bedacht ik mij, terwijl ik mij verwoed probeerde vast te klampen aan de scherpe rotsen. Massa’s zee water probeerden uit alle macht mij los te weken en leken er een schepje bovenop te doen. Wild malend zochten mijn benen houvast onder mij. Alles wat ik voelde waren ongelijke gladde rotsen die vanwege het woedende water geen enkele steun gaven. Scherpe uitsteeksels haalden mijn armen en benen open, maar ik voelde het niet. Ik had maar een wens: het water uit. Nee, wacht. Ik had nog een wens: dat mij dit zou lukken zonder in een zee-egel te trappen of te grijpen. Oh ja, ik wilde ook mijn snorkel niet kwijt raken.

Dan moet je achter het klooster zien te komen!, had een vriend mij gemaild als antwoord op mijn e-mail dat ik in Paleokastritsa ging snorkelen. Hij snorkelt regelmatig in de mooie wateren van west Corfu en weet waar de mooiste plekjes zijn. Het is wel een klein uurtje zwemmen, maar dan heb je ook wat, was zijn boodschap. Prachtige grotten, veel vis en geweldige onderwater taferelen. Tja, als ik zoiets lees, ben ik al onderweg.

Struikelend en vallend vanwege de overmaatse eendenpoten aan mijn voeten begeef ik mij onwennig in het helderblauwe nat van een van de mooiste baaien van Corfu. “Save the whale!”, roept Mirjam met een commentaarstem, terwijl schoonzoon Polle mijn geploeter filmt. Dat moet vanwege mijn glanzende huid zijn en heeft met mijn omvang niets te maken, houd ik mezelf voor. Net voor ik mijn hoofd onder water steek roept Polle dat we elkaar daar wel tegen zullen komen. Hij is een geoefend duiker met toeters en bellen. Schoonpa is slechts amateur snorkelaar die voor het eerst met flippers aan in het water ligt.

Gosh, wat is het hier toch fantastisch snorkelen! Al snel heb ik een prachtige schelp ontfutseld aan de stekels van een zee-egel die een paar etages lager woont. Die gaat in het kontzakje!
Maar wat zijn die flippers vreselijk onhandig. Ik heb geen flauw idee hoe ik moet bewegen met die klere dingen. Ik trap maar een beetje raak, maar heb niet bepaald de indruk dat ik nu als een torpedo door het water heen klief. Gelukkig maar dat hier niemand met een filmcamera staat, het moet een koddig gezicht zijn om iemand zo nu en dan schoolslag te zien doen met flippers aan. Ik moet duidelijk nog wennen.
Reeds na een paar honderd meter geplons schieten de eerste krampvlammen al door mijn voeten. Dat zal wel nieuwigheid zijn en dus stuntel en stakker ik maar door. Maar om nou te zeggen dat je leven met flippers zoveel eenvoudiger wordt, nee.
De moeilijke bewegingen worden misschien ook veroorzaakt door de hoge golven waarin ik inmiddels verkeer. Hoe meer ik naar open zee ga, des te wilder wordt het water. Dat maakt het snorkelen er niet eenvoudiger op. Ik moet dan ook zorgen dat ik een beetje uit de buurt blijf van de vijandig ogende rotskanten. Met grote witte schuimkoppen slaan de wilde golven er op te pletter. Het donderend geraas dat dit veroorzaakt klinkt imposant genoeg om enige afstand te bewaren. Komt bij dat ik op moet letten bij onder water staande rotspartijen. Vanwege de hevige deining waar ik een speelbal van ben, kan ik de enkele meters onder mij liggende begroeide rotspieken een seconde later soms wel van heel dichtbij bekijken. Leuk, zou je zeggen. Maar echt tijd om het op je gemakje te bekijken heb je niet als je een moment later weer opgetild wordt door de volgende golf. Dit gaat een vermoeiend tochtje worden, realiseer ik mij.

Proestend en hoestend spuug ik een golf zeer zout zee water uit. In een poging mijn vlammende kuiten rust te gunnen op een onder water liggende rots, heeft de stroming mij met groot gemak onderuit getrokken. Omdat ik ondertussen wel door ging met ademen, heeft de steeds wildere zee kans gezien elke opening in mijn hoofd vol te pompen met water. Als je last hebt van vastzittend snot schijnt zout water wonderen te verrichten, maar die zorg heb ik momenteel niet. Wel dat ik het gestelde doel vandaag niet ga bereiken. Ik ben nog maar net op de helft, schat ik. Maar wel al helemaal kapot. Heel vreemd, maar ik moet aan Gerrie Knetemann denken. Zo moet hij zich ook gevoeld hebben na de winst in de Amstel Gold race. Helemaal naar de kloten, antwoordde hij huilend op de vraag van Mart Smeets hoe hij zich voelde. Maar zo gelukkig, snikte hij er achteraan.
Ik ben dan ook wel officieel naar de kloten, maar gelukkig voel ik mij niet. Allereerst is daar de teleurstelling dat de ontsluiering van verwachte geheimen en schoonheden van de grotten op zich moet laten wachten. Maar dat is van ondergeschikt belang. Ik moet terug zien te komen! In de lamentabele toestand waarin ik momenteel verkeer, gaat dat heel moeilijk worden. Tot overmaat van ramp is tijdens de worsteling om weer boven te komen, mijn linkerflipper uitgegaan. Ik had toch al niet veel plezier van die krengen, maar nu heb ik er nog eens last van ook. Ploegend begin ik aan de terugweg.

Na een paar honderd meter grommen en snuiven, heb ik in de gaten dat ik het op deze manier nooit ga halen. Met een flipper aan de voet, de ander in de hand schiet ik maar weinig op. Je bent toch verder gekomen dan je dacht Dickie. Shit, ik ben uitgeput. Door het geploeter in de stroming gaat mijn hart tekeer als een op hol geslagen stoommachine. Nu snap ik dat je tijdens een rustgevende snorkelbeurt een hartaanval kan krijgen, zoals ik een paar weken geleden in de krant las. Nou ja, dan ben je in ieder geval genietend ten onder gegaan, denk ik en zet koers naar de rechts van mij liggende zwarte rotsen. Het zal een heel gevecht worden om er ondanks de wild beukende golven op te klimmen, maar het is bittere noodzaak. Ik moet rusten anders verzuip ik als een rat.
Eenmaal in het witte bruisende water moet ik eerst van die verrekte flipper af. Ik moet de beschikking hebben over alle ledematen die mij ten dienste staan en misschien wel meer. Ik wacht het juiste moment af en doe een poging de flipper op de rots te gooien. Gelukkig blijft het rotding liggen anders had ik er nog een zorg bij gehad. Nu ik nog.
Ik ga nog een keer onder om te zien of ik niet toevallig in een zee-egel veld beland als ik tegen de rots op moet klauteren. Ik ben er onderweg honderden tegen gekomen. Door de explosies aan luchtbellen heen kan ik er niet een ontdekken. Op het gevaar af gespietst te worden, besluit ik de gok te wagen en werp mij in de branding. Even heb ik houvast, maar het kolkende water is sterker en haalt mij terug. Vermoeid ben ik niet meer, overleven is alles momenteel. Na een paar mislukte pogingen en meer schaaf- en snijwonden heb ik eindelijk goed beet. Ik omarm de rots als was hij het leven zelf. Met een laatste krachtsinspanning ontworstel ik mij eindelijk aan de woeste golven.

Het zit niet echt relaxt op keiharde scherpe grillige rotsen, maar ik voel mij als een koning op een troon, zo gelukkig. Rust!
Heel in de verte zie ik een motorbootje over de golven stuiteren. Zal ik ze roepen? Nee, je bent hier op eigen kracht gekomen, dus moet je zelf terug zien te komen ook. Alhoewel het handig zou zijn als Polle nu langs zou komen stomen. Kan hij mooi mijn flippers bij zich houden, heb ik weer een zorg minder. Maar zijn hoofd verschijnt niet aan het steeds wilder wordende wateroppervlak.
Dan moet ik mezelf maar zien te redden. Ik schat mijn kansen als redelijk in. Na een paar minuten op het droge trillen mijn sidderende kuiten al minder en de zon schijnt zalig op mijn bolletje. Ik ben op een paar oppervlakkige sneden aan armen en benen na gelukkig niet gewond. Een kwartier hier en dan moet het wel weer lukken.
Hier zullen niet veel mensen geweest zijn, realiseer ik mij, terwijl ik het piepkleine rotseilandje in mij opneem. Geen wonder, het is er allerminst comfortabel. En je hebt er geen aanspraak. Ik ben de enige bewoner, met een aantal nare steekvliegen die op de bloedstroompjes op mijn armen en benen af gekomen zijn. Bovendien heb ik van al het zoute water een strot als een olifant gekregen. En nergens een bar, dat zie je in een oogopslag.
Maar het uitzicht is spectaculair! Van zeer dichtbij kan ik genieten van de op de grillige kust te pletter slaande zee. Toch wil ik hier niet blijven.
Na twintig minuten de agressieve vliegen van mij afgeslagen te hebben, besluit ik weer een poging te wagen. Wel moet ik er op letten dat ik om de rots heen zwem die iets verderop hoog uit het water oprijst. Doe ik dat niet dan kom ik in de lagere rotspartij terecht en de kans dat ik daar doorheen kan is klein. De woeste watertaferelen die zich daar afspelen in aanmerking genomen is het nog eens gevaarlijk ook. Moeizaam worstel ik mijn verkrampte voeten in de flippers. Zo heb ik er minder last van dan in mijn handen.

Het moet de vermoeidheid zijn geweest, ik kan geen andere oorzaak bedenken waarom ik alsnog in de rotspartij verzeild raak. Ik had het scherp op mijn netvlies staan dat ik om die grote rots heen moest. Toch lig ik voor een gesloten deur, hier kan ik niet verder. Ik moet terug.
Shit! Normaal zit ik er niet zo mee om een stukje om te zwemmen, verwend als je altijd wordt met wat de wereld van Neptunus en andere zeejongens je allemaal aan schoonheid te bieden heeft. Maar nu zinkt de moed me toch even in de flippers.
Maar wat moet dat moet. Dus laveer ik voorzichtig tussen de rotsen door naar open zee en zie dat het nog een hele krachttoer zal worden de grote rots te ronden. Ik ben alweer kapot, de rustpauze op de rots is blijkbaar niet lang genoeg geweest. Dan zie ik Polle verschijnen. Laus Deo! Hij kan me van die vervloekte flippers afhelpen. Hij zal mij erbij moeten helpen want door de kramp kan ik mijn knieën niet voldoende buigen. Al watertrappelend houd ik mijzelf drijvend terwijl Polle een voor een de flippers af pelt.
Ik voel al dat ik mezelf weer opgeblazen heb, ik moet dringend naar de kant. Ik schreeuw boven het geraas van de branding uit dat ik moet rusten en begin naar de lager gelegen rotsen te zwoegen. Polle gaat voor en kijkt of ik in aanvaring met zee-egels zal komen. Gelukkig is dat niet het geval. Gee, hier is de branding nog heviger. Ik grijp me vast aan een uitstekende punt en probeer me vast te klampen. Vergeefs, de golven bedelven me onder zo’n plens water dat ik weer moet lossen. Koppie onder en weer een sloot water naar binnen. Dat zoute water begint me behoorlijk de keel uit te hangen.
Hoestend en grommend doe ik nogmaals een poging en heb even houvast. Nu moet ik met een machtige beweging naar een volgende rots zien te duiken en daar zullen we wel verder zien. De redding is nabij, zij het niet dat de branding steeds heviger lijkt te worden. Ik besluit mijn snorkel en duikbril vast naar de overkant te gooien. Te kort! Het kreng komt te laag op de rots en glijdt langzaam de heftig schuimende whirlpool in. Om zonder snorkel het hele eind terug te moeten zwemmen, zal alleen maar moeilijker zijn in mijn toestand. De dood of de gladiolen, flitst het door me heen en ik zet af. Ik graai in de kolkende massa, voel mijn snorkel en flikker het ding een eind op de rots. Een volgende moment heb ik houvast. Ik schrap nog wat vel van armen en benen aan de scherpe rotsen, krijg weer liters zee water naar binnen, maar laat niet meer los.
Dodelijk vermoeid hijs ik mij op de rots. De zee krijgt me vandaag niet meer. Al moet ik hier de hele nacht blijven zitten.
Polle heeft al poolshoogte genomen en zegt dat het mooi zou zijn als ik over de rots heen kan klauteren. Aan de andere kant is de baai en ben je in rustiger vaarwater. Dat zou mooi zijn, want om weer de strijd aan te gaan met de open zee trekt me totaal niet. Net zomin als het idee om met mijn blote voeten over de scherpe rotsen te lopen, maar dat is van later zorg. Eerst rusten.
Terwijl Polle in het water stapt om waterschoenen voor mij te kopen, heb ik voor het eerst gemak van mijn flippers. Ik gebruik er een om op te zitten. Geen fauteuil, maar beter dan ook mijn kont nog eens open halen aan de venijnige ondergrond.
Ik heb even de tijd om mijn adem te regulieren en mijn zonden te overdenken. Achteraf gezien was het geen slimme actie om zo ver uit de kust te gaan met deze wilde zee, hoe mooi de beloning ook geweest zou zijn. Ik wacht nog even tot mijn ademhaling enigszins genormaliseerd is en besluit dan voorzichtig te proberen de rots over te steken. Als een bejaarde met twee gebroken benen begin ik aan de pijnlijke oversteek. Het voelt bepaald niet aan als de badkamervloer. Ik denk met afgunst aan Antonio de schipper, die met zijn blote poten over de ruwste ondergrond loopt zonder een spier te vertrekken. Maar ik heb toch meer eelt dan ik dacht, want na een pijnlijke tien minuten kom ik aan de andere kant van de rotspartij. Antonio zou trots op me zijn.
Er is zelfs een wat gladder stukje rots en helemaal gelukkig zit ik even later prinsheerlijk te wachten tot ik Polle aan zie komen met een paar nieuwe waterschoenen.

Wankelend en waggelend strompel ik het strand op. The whale is saved, mompel ik. IJskoude blikken van vrouw en dochter worden mijn deel. Maar wacht eens, ik heb nog een prachtige schelp in mijn kontzak zitten. Die kan mooi bij wijze van bloemetje dienen! Ik graai en voel niets.

Zuigziek


Of we nog lekker geslapen hadden?, vroeg onze nieuwe buurman ons in een merkwaardig knauwend Duits accent. Wij zaten net het eerste broodje van onze vakantie op Corfu te smeren op het terras van ons prachtige gelegen appartement met uitzicht op de mooiste baai van oost Corfu.
Nee, dat hadden we niet, konden we naar waarheid vertellen. Allereerst waren onze matrassen kei- en keihard. Daarbij was het een warme Corfu nacht geweest, dus hadden we de deur van onze slaapkamer opengelaten en waren de hele nacht uit onze slaap gehouden door snoeiharde muziek. Die leek te komen van de overkant van het meer waaraan ons appartement gelegen is. Een feestje bij Club Med, zou onze host later verklaren.
Tevreden knikte onze buurman, ook hij en zijn gezin hadden de hele nacht geen oog dicht gedaan. En dat was al twee weken lang aan een stuk door, waarschuwde hij. Pas om 5.30 uur in de ochtend begon het te minderen, elke nacht opnieuw. Maar dan was de gelegenheid om te gaan slapen al voor een belangrijk gedeelte voorbij natuurlijk. Hij had er al vele malen zijn beklag over gedaan bij het management van de appartementen. Maar het haalde niets uit; het lawaai bleef. En om alles in een woord samen te vatten zei hij er achteraan: CATASTROFE!
Het was een woord dat wij nog vele malen zouden horen tijdens onze vakantie.

Zijn gezin bestond - behalve uit zijn zeer centraal aanwezige persoontje - uit een vrouw met een voorgevel en een achterkant die er voortdurend om leken te wedijveren wie het grootst was, een zogenaamd S-figuur. Geen onaardig type overigens, wel erg onzeker. Uit het stel waren twee zoons ontsproten. De oudste leek een beetje simpel, in wie zijn verwekker ongetwijfeld teleurgesteld was. Dat was tenminste regelmatig te horen als hij in de beslotenheid van zijn appartement zijn bevelen luidkeels aan zijn gezinsleden toesnauwde. Werd een en ander niet snel genoeg of op een voor hem aanvaardbare manier uitgevoerd, dan zette hij zijn argumenten kracht bij door het volume van zijn stem te verhogen en dan werd de order meestal wel bevredigend uitgevoerd. Soms jengelde zijn vrouw nog wel eens wat tegenwerpingen om haar kinderen of zichzelf in bescherming te nemen. Wat voor hem aanleiding was zijn punten op nog luidere toon te herhalen. Mister CATASTROFE - zoals we hem al heel snel gedoopt hadden - had altijd gelijk. Ik heb me verschillende keren afgevraagd of de man wel wist dat de oorlog al een tijdje afgelopen was.
Dezelfde dag al kwam hij verschillende malen langs om een nieuwe lading gal te spuien. Hij zocht blijkbaar medestanders om gezellig samen alles en iedereen op de hak te nemen en af te zeiken. Gewoon bij wijze van tijdverdrijf tijdens de vakantie. Of het nu ging om de herrie die weer verwacht werd, de warmte, het aantal traptreden naar het strand, de ligging van het appartement ten opzichte van Mekka, de prijs van de roomboter in de minimarkt, de hardheid van het beton, de indeling van de kastruimte, de temperatuur van het water, de grootte van het bad of de paardenstaart van de schoonmaakster, het was allemaal .... CATASTROFE! Steevast maakte hij bij de laatste lettergreep van zijn geliefde woord een wegwerpgebaar waar je bij het voetballen een gele kaart voor kan krijgen.

Eerst probeer je zijn enthousiasme om te klagen nog een beetje te dimmen door te zeggen dat het toch allemaal wel meevalt en dat er ook wel leuke dingen zijn te beleven en het is toch vakantie en je bent nu eenmaal in een ander land enzovoort. Maar die argumenten werden allemaal al voordat ze in zijn geheel uitgesproken waren van tafel geveegd. Alles - niets uitgezonderd! - was CATASTROFE en bleef CATASTROFE, of ik het wilde of niet.
Tja, dan ga je zo'n man mijden natuurlijk. Je duikt ‘toevallig’ weg als je hem ziet naderen. Eerst even kijken of de zuiger toevallig buiten zit alvorens naar je auto te lopen. Ik bedoel, er zal best eens wat schorten, maar het is wel vakantie natuurlijk. Dan word elk mens toch wat inschikkelijker. Soms, als je er dan echt niet onderuit kon - je zat op je terrasje voor je appartement en ineens stond hij naast je - ga je een beetje tegengas geven. Al doe je in zo'n geval de waarheid wel eens geweld aan....

De tweede dag kwam hij weer langs en de eerste vraag was of we goed geslapen hadden. Uitstekend!, jokten we in koor. We waren inmiddels gewend aan de harde matrassen (dit was ronduit een leugen!), dus uitgerust en wel zaten we aan ons heerlijke ontbijt, vertelden wij hem met een zalige glimlach. En, we hadden geen muziek gehoord (die keiharde house-troep noem ik geen muziek). Nou, dat kon hij nauwelijks geloven, want volgens hem was er afgelopen nacht weer een feest zoals er de hele vakantie nog niet was geweest, dus hadden ze weer niet geslapen. En dat was natuurlijk .... CATASTROFE!
Bij een andere gelegenheid informeerde hij wat wij voor onze vakantie betaald hadden. Geheel naar waarheid vertelde ik hem het bedrag dat wij kwijt waren om met het vliegtuig gehaald en gebracht te worden en drie weken van een heerlijke vakantie op Corfu te genieten. Hij barstte bijna! Alleen voor de vliegtickets al had hij een veelvoud betaald en daar kwam de huur voor het appartement a 60 euro per nacht nog een keer bovenop. CATASTROFE!
Een volgende keer vroeg hij of wij ook zo'n last van mieren hadden. Nu liepen er wel eens een paar door het huis, maar zolang we afgeschreven etenswaren maar buiten bewaarden was er niets aan de hand. Dus ik vertelde hem dat de enige mieren die wij hadden buiten op de muur liepen, waar inderdaad een doorlopende stroom mieren was waar te nemen. Maar ze vertikken het om binnen te komen, riep ik er vrolijk achteraan. Nou, bij hem droegen ze de meloenen, de ham en het brood naar buiten, daar kwam zijn betoog op neer.
Volgens hem was het een samenzwering. Wij zaten tenslotte in een appartement van een reisorganisatie en hij niet en daarom hadden wij het beste appartement gekregen. CATASTROFE!
Kijk, dat vonden wij nou leuk voor hem, want nu had hij een réden tot klagen.
We kwamen al snel tot de conclusie dat hij op net zo'n subtiele manier vrienden maakte als Attila de Hun. Waar we hem zagen was hij altijd in verhitte discussie. Of het nu de botenverhuurder aan het strand was, de juffrouw achter de kassa van de minimarkt, de opzichter over de strandstoelen, de tuinman, de beschermheilige van het eiland, of een nietsvermoedende voorbijganger, met iedereen was hij in conflict. Wijds gesticulerend besprak hij met een rood hoofd zijn ongenoegen met wie hij maar even in contact kon komen. Daarbij natuurlijk veelvuldig het woord CATASTROFE! scanderend.

Hij beperkte zich ook niet tot de problematiek op lokaal gebied. Op een onzalig moment legde hij in een ruim betoog uit dat Chroetsjov - de ontwikkelden onder u weten dat dit een Russisch staatshoofd was - eigenlijk een CIA-agent was, voor Amerikaanse doeleinden gebruikt. Ook Gorbatsjov was in dienst van de Amerikanen en als klap op de vuurpijl wist hij, maar dat mocht ik aan niemand vertellen, dat Saddam Hussein ook een Amerikaanse geheim agent was.
Nou, het dienstverband tussen Saddam en zijn Amerikaanse broodheren is nu wel over, bracht ik lachend te berde. Hij keek me even aan alsof ik een hinderlijk insect was en vervolgde zijn verhaal. Ik kon het geloven of niet, het was gewoon zo.
En dat is nou het mooie aan zulke types; ze geloven het zelf. Hij stond het te vertellen op een toon alsof hijzelf de geheime contractbesprekingen geleid had, alleen een dwaas zou aan zijn woorden twijfelen.

Hoe komt een mens nou zo, vroeg ik me, gezeten op ons terras achter een biertje, wel eens af. Wat kan er de oorzaak van zijn dat een man als CATASTROFE zo geworden is dat hij zo zuigziek geworden is? Ging het voor de geboorte al mis? Is hij met de tang gehaald, met de helm op geboren? Was het een trage leerling, verlegen, had hij een spraakgebrek? Of misschien was zijn geringe gestalte er debet aan dat hij altijd door zijn leeftijdgenootjes geplaagd werd? Misschien werd hij lichamelijk en geestelijk mishandeld door zijn vader of moeder of door beiden? Gaat hij gebukt onder een vreselijk geheim? Lijdt hij misschien aan insomnia, zakjeuk, voortdurende kiespijn, of darmspasme? Er moet een oorzaak te vinden zijn voor dergelijke chronische griep, maar ik heb dat natuurlijk niet kunnen achterhalen in de twee weken dat hij naast me woonde. Daarvoor gingen wij hem teveel uit de weg na de eerste dag. Ik denk dat zelfs een driedaags congres van zielknijpers, dobbelaars, psychologen, paragnosten en wichelroedelopers niet voldoende is om bij deze man zijn gifknobbel in zijn geheel te verwijderen. Laat staan er een opgewekte persoonlijkheid van te maken.

Het was een ongelukkig gezin. Hij omdat hij overal wat te griepen in zag. Zijn vrouw en kinderen omdat ze op de toppen van hun zenuwen liepen omdat zij degenen waren die de hele dag in gezelschap verkeerden van een azijnpisser eersteklas.
We hebben ze niet uitgezwaaid, bang als we waren om nog gauw even een lading zure stront over ons uitgestort te krijgen alvorens hij in het vliegtuig zou stappen. We hebben ze vanuit een veilig hoekje vanachter een geblindeerd raam in ons appartement nagekeken terwijl ze naar de huurauto sjokten. Het laatste dat ik van hem hoorde was niet zoals we verwacht hadden: CATASTROFE!, maar een hartgrondig tegen zijn simpele zoon uitgesproken: NEIN!

donderdag 3 juni 2010

De mensenredders

Vandaag hadden wij de gelegenheid om het politiebureau van Corfu weer eens van binnen te bekijken. Enkele jaren geleden hebben wij er heel wat tijd doorgebracht in afwachting van onze verblijfsvergunning. Nu zijn we er omdat er was ingebroken in de vakantie villa van een vriend. Omdat wij zijn zaken behartigen tijdens zijn afwezigheid, moesten wij dus aangifte doen.
Daar zie je natuurlijk nooit naar uit, je gaat niet naar een politiebureau voor de gezelligheid. Wel ga je met het idee dat het wel weer eens een heleboel tijd en frustratie kan gaan kosten. Dat klopte.

Als we de met peuken bezaaide grauwe betonnen trap voor het bureau betreden, hopen we dat het niet druk is. Legendarisch zijn de verhalen die ons soms ter ore komen. Een hele dag op het bureau zitten omdat er rijen mensen buiten al staan te wachten voor gesloten loketten is geen uitzondering.
Vandaag staan er geen wachtenden buiten, zien we tot onze opluchting als we ons naar de ingang begeven. Slechts een gemillimeterde politieman, wiens overhemd op gespannen voet leeft met zijn kolossale buik, keurt ons vanachter zijn donkere zonnebril een wantrouwende blik waardig. Een grote rookwolk komt uit zijn mond. De beschermheer van de burger op rookpauze waarschijnlijk.
We betreden de verveloze hal en passeren een kantoor waarin drie mannen op luide toon in gesprek zijn. We vinden geen enkele aanwijzing waar we onze aangifte kunnen doen. Geen ontvangstbalie, geen informatieborden, zoek het maar uit. Zoals wel vaker in Griekenland moet je je eigen weg zien te vinden. De balie waar we twee jaar geleden onze verblijfsvergunning gehaald hebben, is onbemand. Dus besluit ik maar een kantoortje binnen te stappen waar achter een boordevol bureau een jongedame zit met een beker koffie in haar hand. Ze wijst me vriendelijk waar ik aangifte kan doen van inbraak: het kantoortje direct bij de ingang. Ah, waar die mannen tegen elkaar zaten te schreeuwen.
Op het gevaar af te worden weg gescholden, besluit ik na een korte klop op de haveloze deur naar binnen te stappen. Het gesprek stokt gelijk en drie paar ogen zijn vragend op mij gericht. Wat ik kom doen, vraagt de jongste van de drie. Hij is gekleed in een strenge politie outfit, compleet met wapenstok, pistool, handboeien en andere nare harde gebruiksvoorwerpen. Net terug van de rellen in Athene, vermoed ik.
Ik leg uit dat ik aangifte wil doen van een inbraak en overhandig hem een A4-tje met daarop de feiten en data van de misdaad. Zijn ogen schieten over het papier waarna hij het overhandigt aan een in burger geklede agent aan het belendende bureau. Een rechercheur waarschijnlijk. Die neemt niet de moeite het te lezen en wuift met zijn hand. Wegwezen. Zijn maat legt uit dat ik zolang even op de gang moet wachten tot ik geroepen word. Eerst moeten ze deze zaak afhandelen, waarbij hij wijst op een vadsige man die ook in het bedompte kantoor weigert zijn zonnebril af te zetten.
We zetten ons neer op afbladderende stoelen met roestig onderstel en ondergaan ons lot gelaten. Wachten.

Een half uur later is er nog niets veranderd in onze toestand. Voor de zoveelste keer lees ik het aan de muur bevestigde bordje met Griekse tekst waarvan ik weet dat het ‘Verboden te roken’ betekent.
Blijkbaar heeft de man die ons voor ging heel wat noten op zijn zang. Op luide toon uit hij zijn ongenoegen, waarna de politiemannen op hetzelfde volume antwoorden. Regelmatig wordt het geanimeerde gesprek even onderbroken door binnen wandelende collega’s, steevast voorzien van een beker koffie en een sigaret in de hand. Dat kan nog wel even duren.
Ondertussen hebben wij wel de gelegenheid gekregen onze ogen eens de kost te geven en ons te verdiepen in de drukke wereld van de Griekse politieman. Billie Turf, zoals ik hem in gedachten noem, is inmiddels voor de vierde keer binnen gewandeld. Nippend van een beker koffie slentert hij ontspannen door de gang, om even later het pand weer te verlaten. Maar dan is het weer tijd om binnen te komen en met zijn collega’s in het kantoortje gezamenlijk lachend een sigaretje te roken. Nadat ze uitgelachen zijn, wandelen hij weer naar buiten en begint daar als een bezetene aan zijn zak te krabben. Corfu kan weer gerust slapen, de Hermandad heeft alles onder controle.

Inmiddels zitten we een uur op de harde houten stoelen met ongemakkelijke leuning en hebben tientallen mannen het kantoortje in en uit zien gaan. Het is net een bijenkorf. Rokend, drinkend, lachend, relaxt, en goed gemutst schudden ze elkaar de hand en slaan elkaar op de schouder. En allemaal in voor een praatje. Helemaal niet de grimmige, jachtige sfeer die je zou verwachten bij mensen wier werk het is de criminaliteit op Corfu te bestrijden.
Dan komt toch eindelijk de man met de zonnebril naar buiten. Hij kan gerust zijn, de zaak is nu in veilige handen. Het is nog een kwestie van tijd of de misdaad is opgelost.
Belangrijker nog, nu zijn wij aan de beurt!

Een kwartier later zitten wij nog steeds een houten kont te kweken. Alle activiteit die we zien in het kantoortje, beperkt zich tot een toiletbezoekje van de ene en het scoren van een koffie van de andere. Verder niets dan de nijvere bezigheden van de twee wetsdienaars. Het wordt Mirjam na bijna anderhalf uur wachten als eerste teveel en loopt naar binnen. Geduld, wordt haar duidelijk gemaakt. Geduld.
De klok tikt traag en we staren gezamenlijk naar een tot de draad versleten stoel in een vergeten hoek. Ruim anderhalf uur is er inmiddels verstreken en Billie is inmiddels voor de tiende keer naar binnen geslenterd, om eenmaal weer buiten verder te gaan met waar hij gebleven was: aan zijn kruis krabbelen.
Dan is daar toch het moment dat ik door de openstaande kantoordeur een handgebaar krijg om binnen te komen. Wat er ook alweer aan de hand was. Dus leg ik weer uit van de inbraak, dat de eigenaar van de villa in Wales woont en dat ik dus zijn zaken behartig. ‘Whale?’, vraagt de jonge stoere knaap. Ik leg hem uit dat Wales in het Verenigd Koninkrijk ligt. ‘I know, I know’, bromt hij en begint haastig mijn verslagje te lezen. Dan overlegt hij met zijn collega in burger. In het Grieks wordt er even topoverleg gepleegd hoe deze misdaad te bestrijden. Dan richt de rechercheur zich tot mij. Het is de politie bekend dat er in die buurt ingebroken wordt. Ook de man voor ons kwam een inbraak aangeven, in dezelfde buurt. Het heeft dus de attentie van de politie. Graag wil hij, als ik dat goed vind, mijn gedachten op papier bij zich houden.
Ik vraag of er geen rapport opgemaakt moet worden. Nee, dat is niet nodig, verzekert hij mij, alles is bekend. Hij kijkt mij strak aan bij het uitspreken van die woorden. Hij raadt aan camera’s op te hangen rond de villa en regelmatig te controleren in de omgeving. Hij scheurt een stukje van mijn A4-tje af en krabbelt daarop een telefoonnummer. Als ik tijdens mijn controlerende taak iets verdachts zie of hoor dan moet ik dit nummer onverwijld bellen, moedigt hij aan.
De jonge ME-er naast hem wijst op zijn telefoon. Dan krijg je mij aan de lijn, maakt hij duidelijk. Nou, als dat nog niet genoeg is? Hartelijk schudden beide mannen mij de hand en maken duidelijk dat het onderhoud is afgelopen.

We lopen het zonlicht weer in en betrappen Billie Turf net terwijl hij kreunend van genot zijn scrotum er hevig van langs geeft.

woensdag 2 juni 2010

Alles plat

Maandag 31 mei 2010 - Vandaag ben ik de weg op geweest met Dianne om nieuwe klanten te scoren voor Green-Island. Onze zoektocht zal zich deze keer afspelen in het zuiden van Corfu. Wij willen graag Bioporos, een biologische farm nabij het Korisson meer, op de site hebben. Bioporos heeft een tweetal appartementen voor de vakantie en heeft onze interesse daarom gewekt. Het terrein is zeven hectare groot, waaronder veel wandelgebied, schitterend uitzicht op het meer en de Ionische Zee en het strand van Chalikounas, dus aantrekkelijk als klant. Kinderen worden lekker bezig gehouden met meewerken op de boerderij, er kan zeep gemaakt worden en andere handenarbeid. Ideaal voor gezinnen. Niet typisch voor de verwende toerist die alleen maar wil zonnen, zwemmen en zuipen dus.
Na een ferme zoektocht in de bush, die bijna letterlijk verzandde in de blubber, hebben we uiteindelijk toch het restaurant van Bioporos gevonden. Inderdaad schitterend gelegen en heerlijk eten, met bijna alles uit eigen tuin en huis.
De eigenaresse is erg enthousiast over ons product, haar man is terughoudender. Hij is bang dat grote groepen dronken vakantiegangers een bende van zijn droom komen maken. Van dat idee kan ik hem ook niet af helpen. Ze zullen er over nadenken, is de boodschap. Nou ja, dan kan het alle kanten op, is gebleken.
Even later zijn we op weg naar Agios Gordis, waar we bij Vicky Appartementen een afspraak hebben. In de heuvels rond Agios Matheos hebben we echter wat oponthoud. In een scherpe bocht treffen we midden op de weg een doodgereden slang aan. Het beest moet minstens anderhalve meter lang geweest zijn, getuige de twee lange helften die we zien liggen. De achterste helft, zonder kop, kronkelt nog. Ik besluit om de ongelukkige fietsband van de weg te halen. Net op dat moment stopt er aan de ander kant van de weg een Griek en ook hij kijkt even naar de slang. Dan maakt hij mij erop attent dat mijn achterband lek is. Hm, heb ik dat? Hij geeft een dot gas en is weer weg, gewend als de meeste Grieken wel zijn aan slangen.
Ik zet mijn auto aan de kant en constateer dat mijn band inderdaad plat is. Niet zo plat als de slang op de weg, maar toch aan vervanging toe. Maar eerst de weg vrijmaken. Ik loop naar de twee slangenhelften toe. Dan pas zie ik dat het twee slangen zijn! Een is overreden. Waar eens zijn kop zat, zijn nu alleen nog wat bloederige resten te zien. De ander ligt er doodstil naast. Bizar tafereel. Als ik dichterbij kom, begint de nog gave slang zachtjes te bewegen, maar echt veel venijn zit er niet in. Hij lijkt aangeslagen en kijkt droevig voor zich uit. Ik pak de aangereden maar nog steeds hevig kronkelende slang op bij het puntje van zijn staart en zie dan pas dat zijn kop nog intact is: het dier heeft zijn ingewanden door zijn eigen bek naar buiten gekotst. Waarschijnlijk halverwege zijn lichaam door een brommer overreden. Poor old bastard. Ik leg het lichaam in de kant, als er een nieuwe auto stopt. Even ben ik bang dat hij over de gave slang zal rijden. De Griek stapt uit en maakt ons duidelijk dat we ons geen zorgen hoeven te maken, hij zal de slang wel even opruimen. Als een Griek dat zegt, kan je maar beter uitkijken. Maar ik vergis mij, hij pakt het beest rustig achter de kop en terwijl het reptiel nu wel hevig begint te slingeren en kronkelen, tilt hij het netjes naar de kant en slingert hem vervolgens de bosjes in. De weg is weer vrij.
Tijdens de terugreis zit ik maar de hele tijd te denken aan die arme slang die naast het lichaam van zijn zo tragisch verongelukte maat lag, als een treurende weduwe bij het dode lichaam van haar man. Ik wist niet dat slangen een dergelijke instelling hadden, koele killers als het zijn.
's Avonds vertel ik het hele verhaal aan schoonzoon Polle, die een soort van professor in de dieren is. En dat ik dus verbaasd was dat een slang blijkbaar toch ook gevoelens van verdriet kent. Maar hij hielp me even uit de droom. Slangen zijn kannibalen en deinzen er niet voor terug hun soortgenoten op te eten. De 'treurende' slang lag dus gewoon te passen en te meten en een geschikte gelegenheid af te wachten tot hij zijn maat naar binnen zou schuiven!
Het doet me denken aan een liedje van Tracy Bonham, Sharks can't sleep. Een couplet gaat zo:
saw a snake today
ate another snake
then just squirmed away
but it wasn't ok
no it wasn't ok