Wat niemand verwacht had, gebeurde toch: ik werd na tien dagen zonder telefoon en internet op mijn mobiel gebeld door een medewerker van Otè. Wat nou toch het probleem was? Ik moest even gaan zitten, zo verbouwereerd was ik.
Juist deze ochtend hebben we zaken gedaan met een andere aanbieder, die volgende week de hele boel in orde komt maken. Zoals de zaken er nu dus voorstaan, duurt het nog maximaal vijf dagen voor we weer verbonden zijn met de digitale wereld. De druk is wat mij betreft dus aardig van de ketel. Daarbij koester ik het idee dat ik nooit meer contact zal opnemen met die prutsers van Otè en ze ook nooit meer ene piaster zal betalen. Heerlijk gevoel geeft dat. Ik kijk nu al uit naar het moment van dreigen dat Otè mij zal afsluiten als ik niet heel snel tot betaling over zal gaan. Doe wat je niet laten kan!
Dus stelde ik de medewerker gerust met de mededeling dat we pas anderhalve week zonder telefoon en internet zitten, dus vanwaar de haast? Maak je niet druk, man. Deze mededeling verontrustte hem toch een beetje, merkte ik aan zijn reactie. De melding stond volgens zijn informatie nog open namelijk. Hm, er wordt blijkbaar toch wel eens ergens een regeltje aan informatie opgeslagen.
Hij was in de buurt en wilde graag even langs komen. Ik heb hem gezegd dat hij van harte welkom was, op voorwaarde dat het niet teveel moeite voor hem was. In gedachten zag ik de vertwijfeling op zijn gezicht bij het horen van die woorden.
Ik bied hem koffie aan, maar dat weigert hij zeer beslist. Nee, hij is gekomen om onze problemen op te lossen, dus voor de draad ermee. Na uitleg mijnerzijds over hoe en wanneer onze problemen ontstaan zijn, verzinkt hij even in een somber gepeins en loopt naar buiten, naar de dichtsbijzijnde telefoonpaal. Even later keert hij met een handvol meetapparatuur terug en zegt dat alles goed is aangesloten. Het probleem moet dus bij ons binnenshuis zitten.
Ik werp een blik op zijn meetinstrumenten en twijfel niet alleen aan zijn vakkundigheid. Wat een bij elkaar geraapt zooitje! Alles hangt met vrolijk gekleurd plakband aan elkaar, al is zo hier en daar een moderne tie rib te zien. Op enkele bakelieten kastjes zijn met dikke zwarte viltstift wat plusjes en minnetjes en andere geheimtaal gekalkt. Ik vraag me af of Alexander Graham Bell ook nog met deze voorwerpen gewerkt heeft.
Geheel volgens de Otè traditie werkt de handel dan ook niet. Geen lampje, geen geluid, zelfs geen geruis komt er uit het aangesloten apparaatje. De monteur zucht eens diep, geeft het apparaat een paar ferme tikken, maar het resultaat blijft hetzelfde. Geen teken van leven.
Hij vraagt of ik een 9-volts batterij heb. Daar kan ik hem tot mijn genoegen niet aan helpen. Maar dat is toch kaneina problima (geen enkel probleem)? Dan ga ik even naar de supermarkt om een batterijtje te kopen! En weg is hij.
Die zien we nooit meer terug, zeg ik tegen Mirjam. Ga je hem ook afmaken?, vraagt ze, refererend aan mijn vorige verhaaltje. Absoluut, antwoord ik, zo zeker als een en een twee is. Ik ga hem waarschijnlijk zelfs bijten. En zijn lichaam los ik misschien wel op in een vat met bijtend zuur.
Maar hij is zo aardig, werpt ze tegen. Zo aandoenlijk, met zijn crêmekleurige petje met zonneklep en daaronder wat grijze plukjes haar.
Dat zijn nou weer vrouwengedachten! Totaal ongeschikt zijn voor je werk, weglopen voor problemen, totale desinteresse om te doen waarvoor je betaald wordt, maar aardig dat hij is! Nee schat, hij gaat er aan, geloof mij maar.
We drinken onze koffie en genieten van een prettige bries die over onze veranda waait, als we na een kwartier wat gemompel uit de woonkamer horen. Nieuwsgierig ga ik eens kijken. Bijna rollen mijn ogen uit hun kassen als ik de monteur weer bezig zie met meten. Wie had daar nou op gerekend? Misschien moet ik mijn mening over hem toch wat bijstellen.
En?, vraag ik vriendelijk belangstellend. Hij kijkt mij vertwijfeld aan. Geen signaal, geen teken van leven, niets. Hij begrijpt er niets van. Ik zeg niets. Er worden wat andere aansluitingen gemaakt, wat connectoren vervangen, maar het resultaat blijft hetzelfde: noppie, nada, naks, niente, nul.
Hij vraagt of ik nog andere aansluitingen in het huis heb. Ik laat hem zien waar de lijn uit de muur komt, als hem iets te binnen lijkt te schieten. Perimenete (wacht)!, roept hij en gaat naar buiten. Even later hoor ik hem in zijn mobieltje staan te schreeuwen. Na een hardgrondig Neh! (Ja!) komt hij weer binnen met een glimlach van oor tot oor. Hij verwijdert alle hulpmiddelen die hij aan de kabels en stekkers had hangen en herstelt de oude constructie. Try, zegt hij, en overhandigt mij de telefoon. Met gerede twijfel druk ik op de belknop en plaats het toestel aan mijn oor. We hebben weer geluid! En internet?, vraag ik hoopvol. Over een paar minuten, zegt hij.
Brilliant!, geef ik hem de credits en steek mijn duim op. Wat er nou toch helemaal mis was gegaan, vraag ik hem.
Het probleem zat hem in de schakelkast mijnheer. Een knop verkeerd omgezet, een verkeerde plug uitgetrokken, noem maar op. Dan legt hij uit dat Otè weer een buslading nieuwe medewerkers in dienst heeft genomen. Schoolverlaters voor wie pa een diploma gekocht heeft. Jongens die dankzij Ome Kalekontos, die toevallig hoog in de boom zit bij Otè, een baantje in de schoot geworpen krijgen. Knapen van wie hun mama in de politiek zit en daardoor grif tot ingenieur gebombardeerd worden en aldus gretig in de gelederen van communicatiemedewerkers opgenomen worden.
Deze jongens worden, niet gehinderd door enige kennis, door hun manager liefdevol bij de schouder gevat en achter een schakelpaneel gezet. Als hij ziet dat ze toch een beetje onwennig naar alle knopjes, lampjes en handles kijken, knijpt hij ze eens speels in de wang en roept vrolijk: Jullie komen er wel uit jongens? Niet aan dát knopje zitten, daar zit mijn eigen aansluiting achter. Maar verder maakt het niet uit. Veel plezier ermee en een fijne werkdag hè? Om drie uur mogen jullie naar huis.
Daarna wandelt hij voldaan naar zijn kantoortje, drinkt zijn laatste restje koffie en gaat verder met de beursberichten lezen.
Aldus het hoofdschuddende relaas van de Otè-medewerker, die met een simpel telefoontje onze bijna twee weken durende ballingschap oploste.
Ik vraag hem hoe hij heet. Vangelis, zegt hij breed glimlachend. Ik woon hier in de buurt, zegt hij er achteraan. Ik sla hem broederlijk op de schouder en bedank hem hartelijk. Alleen met de uiterste wilskracht weerhoud ik mezelf om dat tientje uit mijn broekzak te trekken en aan hem te overhandigen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten